Piepkleine vingertjes, een mopsneusje en donshaartjes: wie een baby ziet, krijgt vaak knuffelneigingen. En dat is maar goed ook. Want als er iets is waar kleintjes behalve voedsel en slaap bij gebaat zijn, is het lichamelijke aanraking van de ouders.
Eindelijk, daar is het kindje. De verloskundige werpt een geoefende blik op de baby, –een eerste controle– wikkelt het in een doek en legt het opmoeders borst. Het kindje, dat zo-even nog luid van zich liet horen, wordt stil bij het voelen, horen en ruiken van zijnmoeder. En de verloskundige? Die houdt het na die eerste vluchtige controle even voor gezien. Laat het kindje eerst maar even bij zijn moeder bijkomen van de bevalling.
Zowel verloskundigen als ziekenhuispersoneel zijn overtuigd van de voordelen die het heeft als een baby direct na de geboorte op de borst van de moeder mag liggen. Het is goed voor de hechting, het kindje kan daardoor makkelijker de borst vinden, het kleintje kalmeert ervan en de moeder ook, is de ervaring.
Wie echter een halve eeuw geleden of nog eerder beviel, heeft waarschijnlijk heel andere ervaringen. Een kindje gelijk bij zijnmoeder leggen? Ben je mal.