De nieuwbouwwijk aan de rand van Veenendaal is nog in opbouw. Naramsin Awdisho (29) vond er met zijn jonge gezin al een plek. „We zijn heel blij met dit huis”, lacht hij. „Ook voor onze kleine Evah is het heerlijk dat we nu een tuin hebben.” De boekenkast in de sfeervolle woonkamer verraadt zijn interesse. De bovenste plank is gevuld met het Engelstalige Bijbelcommentaar van Calvijn. Ook op de planken eronder domineert theologie.
In zijn jonge jaren had godsdienst een bescheiden plek. „Ik kom uit Irak. Dan denken mensen direct dat je moslim bent, maar wij zijn Assyriërs, ooit een machtig volk. Nu is het langzaam aan het vergaan. Onder elkaar spreken we het oude Aramees, de taal die de Heere Jezus sprak.”
Zijn ouders noemen zich rooms-katholiek, maar volgens hun zoon staan ze dichter bij de oosterse orthodoxie. „Erg strikt waren ze niet. We gingen af en toe naar de kerk, bidden voor het eten kende ik niet. Wel was er een sterk besef van Gods heiligheid. Dat ging samen met veel bijgeloof.”
Asiel
Vader Awdisho diende onder Saddam Hoessein in het leger, als generaal. „Andere familieleden werkten in het kasteel van Saddam. Hij vertrouwde christenen.” In de nabije omgeving lag dat anders. „Wij werden niet op elke school toegelaten. Het werd voor ons ook heel moeilijk om werk te vinden. Steeds meer familieleden besloten om te vluchten. Halverwege de jaren 90 namen ook mijn ouders dat besluit. Als kind was ik me niet bewust van de gevaren, maar ik zag de spanning in de ogen van mijn vader en moeder.”
Vanuit Kirkuk, een grote stad in het noorden van Irak, verhuisde het gezin naar een christelijke wijk in de hoofdstad Bagdad. „De huurbaas maakte het ons zo moeilijk dat we ook daar niet konden blijven. Korte tijd hebben we in Amman gewoond, de hoofdstad van Jordanië. Daarvandaan zij we naar Europa getrokken. We kwamen aan in Spanje, reisden door naar Italië, van Italië naar Frankrijk, van Frankrijk naar Duitsland. Vanuit Duitsland wilden mijn ouders naar Amerika, waar veel familieleden wonen. Zo ver is het niet gekomen. In Nederland werd de trein gecontroleerd door douanemensen. We hebben onszelf aangegeven en asiel aangevraagd. Dat was in 1997.”
Slaag
Pas na zeven jaar kreeg het gezin een verblijfsvergunning. „Al die tijd leefden we in angst en onzekerheid. Eerst hebben we in een asielzoekerscentrum in Gilze-Rijen gewoond. Na verloop van tijd zijn we overgeplaatst naar Grave. Daar hebben we gezeten tot we een huis in Boxmeer kregen. Tussendoor zijn we drie keer bijna het land uitgezet. Dat leverde veel protest op. Er is zelfs een handtekeningenactie gehouden, op initiatief van de basisschool die ik met mijn twee zusjes bezocht. Mijn oudste zusje heeft een brief aan koning Beatrix geschreven. In die periode ontvingen we eindelijk het visum voor Amerika dat mijn ouders jaren eerder hadden aangevraagd. We stonden op het punt om te vertrekken toen het bericht kwam dat we in Nederland konden blijven. Als kinderen vinden we het moeilijk om in Amerika opnieuw te beginnen. Dat gaf voor mijn ouders de doorslag. Het heeft nog vijf jaar geduurd eer we een Nederlands paspoort kregen.”
Mede door alle spanningen was met Naramsin geen land te bezeilen. Op school ging hij zijn eigen gang. „In Irak kent het onderwijs een strak regime. Als je je huiswerk niet hebt gemaakt, krijg je slaag van de leraren. Dat is in Nederland heel anders. Daar maakte ik misbruik van.”
Ongewenst
Na de middelbare school behaalde hij via een traject van werken en leren een mbo-diploma voor de detailhandel. Hij vond werk bij een vestiging van de Gamma in Boxmeer. Op zondag ging hij eens in de maand met zijn ouders en zussen naar de Assyrische gemeente in Zeist. „Een priester uit Londen leidde er de dienst.”
In de Nederlandse samenleving bleef hij zich een ongewenst persoon voelen. „Toen we nog in het asielzoekerscentrum woonden, troostte mijn moeder ons met het vooruitzicht: „Straks hebben we een mooi huis en krijg je Nederlandse vriendjes en vriendinnetjes.” Dat is nooit uitgekomen.