Hij was net zijn eigen drogisterij begonnen toen de roeping tot het predikantschap met kracht terugkwam. Naast de zaak ging Nico Kleiberg theologie studeren. In 1980 deed hij intrede in de hervormde gemeente van Vinkeveen, waaraan hij verkleefd raakte. „De mensen daar hebben een Amsterdamse inslag, dat past bij mij.”
Zijn vakantiewoning, op een rustig park buiten Nunspeet, gaf ds. N. P. J. Kleiberg de naam ”Domus Pastoralis”. Jaarlijks verblijft hij er met zo’n vrouw zo’n drie maanden. Ontspannen zit de emeritus predikant uit Veenendaal in een gerieflijke tuinstoel, bovenste knoopje van het witte overhemd los. Het gazon ligt er strak bij, bloemen en heesters floreren door de mix van zon en regen.
De waterbouw wilde hij in, maar tot zijn verdriet werd hij uitgeloot. Daarom ging hij maar vervroegd in militaire dienst en kwam hij als hospik op de ambulance terecht. „De GGD van Zeist had twee witte en twee groene ambulances, vanwege de vliegbasis Soesterberg. Als er niets te doen was op de ambulance, werkte ik in het hospitaal.” Na zijn loopbaan als militair verpleegkundige trad hij in dienst bij Lekkerland, een onderneming in zoetwaren en wijnen, waar hij vijf jaar werkzaam was als vertegenwoordiger. „In 1971 hebben we in Utrecht een drogisterij gekocht, omdat ik mijn eigen bedrijf wilde hebben.”
De koop was net rond toen de roeping tot het predikambt kwam. Of, beter gezegd: terugkwam. „Mijn vader was voorzitter van de hervormde evangelisatie in Driebergen. Op een dag is een medebestuurslid totaal onverwachts overleden. Ze vonden hem langs de kant van de weg. Dat heeft diepe indruk op me gemaakt. Als jochie van een jaar of acht beloofde ik de Heere dat ik dominee zou worden. In 1971 werd ik op een nacht wakker; het leek wel of ik wakker was gemaakt. „Weet je nog wat je hebt beloofd?” Ik zag het totaal niet zitten. Mijn portemonnee had ik net leeggegooid in de zaak, mijn vrouw was in verwachting van ons eerste kind. Dominee worden kon niet, maar het móést.”
Engels
Zijn vader had er twijfels bij. „Die zag mij als iemand van twaalf ambachten en dertien ongelukken. Mijn schoonvader oordeelde iets positiever. Mijn vrouw zei niet veel. Opa van moeders kant, een godvrezende man, reageerde met de woorden: „Ach jochie, wat zul je het zwaar krijgen.” Erg bemoedigend was het allemaal niet.”
Voor de drogisterij nam hij een winkeljuffrouw in dienst, zelf ging hij op dinsdag en donderdag naar het Domplein. „Voor de vooropleiding, want ik had alleen mulo. Mei ’76 was ik klaar. Ik had alles gehaald, behalve Engels. Die taal kreeg ik er niet in. Zonder dat ik er zelf iets voor heb gedaan, ontving ik ministeriële ontheffing voor dat vak, zodat ik toch met theologie kon beginnen. Nooit is me duidelijk geworden hoe die stempel op mijn kaart is gekomen.”
Zolang hij Engels niet had gehaald, mocht hij wel theologie studeren maar geen examen afleggen. In 1980 deed hij zijn laatste tentamen. Na vijftien vergeefse pogingen van student Kleiberg verklaarde een welwillende hoogleraar ook zijn Engels akkoord. „De professoren hebben me altijd heel erg geholpen. Zonder hun hulp had ik het niet gered, zonder die van mijn vrouw evenmin. Zodra de winkeljuffrouw er was, ging ik naar de universiteit. Van vier tot halfacht hielp ik mee in de zaak en ontving ik vertegenwoordigers. Na het eten stuurde mijn vrouw me meteen naar boven om te leren. Daarin was ze keihard.”
Vicariaat
Vanaf 1 januari 1979 had hij niet meer met de drogisterij te maken. „We hebben in december ’78 de zaak leeg verkocht, waarna ik hele dagen beschikbaar had voor de studie. Bij mijn bezoek aan de Kamer van Koophandel bleek dat ik in aanmerking kwam voor twee jaar saneringsuitkering.”
Zijn eerste preek hield hij in december ’79 in Werkhoven. „Op de terugweg naar huis werd ik meteen gecorrigeerd door de kinderen. „Papa, waarom hield je steeds je hand omhoog?” Daarvan was ik me niet bewust geweest. Ik maakte dat gebaar van pure spanning. De vreugde in het preken kwam pas later. Mijn vicariaat heb ik bij ds. R. van Kooten gedaan, een leermeester aan wie ik veel heb te danken.”
In oktober 1980 mocht hij zich beroepbaar stellen. „De maand daarop ging ik voor in een dankdagdienst in Vinkeveen. Aansluitend dronken we koffie bij de scriba, die me een toezegging van beroep overhandigde. Terwijl ik er nog maar één keer eerder had gepreekt.”
Het bleef bij het beroep van Vinkeveen. „Ook als ik meer beroepen had gehad, was het die gemeente geworden. Ik voelde dat ik ernaartoe mocht, zonder dat ik er een speciale tekst voor kreeg. Op tweede kerstdag ben ik bevestigd, een week later stopte de saneringsuitkering.”
Geen kapsones
In het ouderlijk huis had hij gezien hoe er tegen dominees kan worden opgekeken. „Zo wilde ik absoluut niet behandeld worden. In dat opzicht was Vinkeveen de ideale plaats. De bevolking heeft een Amsterdamse mentaliteit, zonder kapsones. Zo was het ook in de kerkenraad. Als een broeder goed had kunnen luisteren, kreeg ik dat in de consistoriekamer meteen te horen. Omgekeerd ook. „Het kan aan mij legge, dominee, maar vanmorgen kon ik er niet erg in meekomen.” In zo’n sfeer voel ik me thuis. Na de dienst hoor ik graag iets over de preek, positief of negatief. Niets is zo demotiverend als een zwijgende kerkenraad. Daar hoefde je in Vinkeveen niet bang voor te zijn.”
Toch ervoer hij het eerste jaar als zwaar. „Als vertegenwoordiger vertrok ik ’s morgens met een leeg briefje, ’s avonds stond het vol opdrachten. Op dezelfde wijze zou ik Vinkeveen gaan bekeren, maar dat eerste jaar zag ik geen enkel resultaat op mijn werk. Ik begon te twijfelen aan mijn roeping. Vanaf het tweede jaar is de Heere gaan werken en zijn er bijzondere dingen gebeurd. Er kwamen gemeenteleden tot bekering, soms mensen die eerst niets van het Evangelie moesten hebben. Dat gaf een sterke band, die ook door de scheuring van 2004 niet is verbroken.”
Een punt van blijvende aandacht was zijn neiging om te snel te praten. „Op een gegeven moment legde de koster een briefje op de kansel met twee woorden. Langzaam spreken. Toen dat niet hielp, plakte hij het op het leeslampje.”
Vanuit zijn ervaring als vertegenwoordiger en middenstander had hij ook in de pastorie een strakke weekagenda. „Veel jonge collega’s lopen vast omdat ze geen planning maken. De maandag hield ik voor de kerkbode en huisbezoeken. Dinsdagavond had ik de catechisaties, die ik overdag voorbereidde. Dat was mijn uitgaansavond. Ik kon prima met die gasten overweg. Op woensdag en zaterdag ging ik de ziekenhuizen langs. De donderdag en de vrijdag reserveerde ik voor de preken, al gebeurde het soms dat ik op zaterdagavond nog geen preek had. Van ds. Van Kooten heb ik geleerd dat je pas over een tekst kunt preken als je het geheim ervan hebt ontdekt. Die boodschap heeft me heel wat zweetdruppels gekost. Wat is het geheim van deze tekst? Als de Heere je ineens licht geeft om het te zien, is de preek snel gemaakt. Anders niet. Catechismuspreken zijn wat dat betreft gemakkelijker. Daarvoor krijg je de stof en de structuur al aangereikt.”
Bij de ziekenbezoeken, aan huizen en in hospitalen, had hij veel aan zijn medische ervaring, opgedaan in Soesterberg. „Als mensen koorts hadden, verkoelde ik soms hun hoofd met een vochtig washandje. Op een intensive care keek ik eerst naar de waarden die de schermen aangaven. Dat gaat er niet meer uit. Soms belden gemeenteleden me voor uitleg over pillen die ze hadden gekregen, of ze vroegen tijdens een pastoraal bezoek om aanvullende medische informatie.”
Hoorbare stem
Van de begrafenissen bleven vooral die van een doodgeboren kindje en een verongelukte jonge man hem bij. „In dat soort omstandigheden probeerde ik naast de familie te staan, waarbij ik goed besefte dat ik hun verdriet niet ten volle kon peilen. Daarvoor moet je hetzelfde hebben meegemaakt. Pastoraat was niet mijn hobby, preken deed ik liever, maar ik zag het wel als belangrijk onderdeel van mijn roeping. Daarom boekte ik na een bezoek de volgende afspraak voor dat adres al in. Net zoals ik dat eerder als vertegenwoordiger deed.”
Toen hij in 1985 na een dag buiten het dorp terugkeerde naar huis, was het alsof hij een vreemde plaats naderde. „Ik zei tegen mijn vrouw: „Binnenkort overlijd ik, of we moeten hier weg.” Kort daarop kwam het beroep van Oude-Tonge. Die gemeente trok me totaal niet, maar de Heere maakte op een wonderlijke manier duidelijk dat ik ernaartoe moest. Terwijl ik met het beroep worstelde, hoorde ik een stem, net zo hoorbaar als onze stemmen nu. „Oude-Tonge is het?” Later heb ik vaak gedacht: wat is dat geweest? Het was voor mij in ieder geval een duidelijke aanwijzing.”
Schaken
Het afscheid van Vinkeveen had plaats zonder grote emoties. „Ook daarin zijn Vinkeveners nuchtere mensen. Ze accepteren de feiten zoals ze komen.” Vanuit Oude-Tonge kwam hij nog regelmatig een avond naar het veendorp om met de makkers van de opgerichte schaakclub, onder wie ouderling Gijs van de Wilt, de denksport te beoefenen. „Het waren altijd gezellige avonden. Ook de kerkenraadsvergaderingen verliepen er gemoedelijk. Het kwam geregeld voor dat een broeder zei: „Ja dominee, nou hebben we vorige keer wel dat besluit genome, maar daar wou ik toch effe op terugkomme.”
Waarop ik zei: „Ik hoor het al, je hebt met je vrouw gesproken.” Dat kon lijden.”
De belangrijkste les die hij in Vinkeveen leerde, was dat hij geen mensen kan bekeren. „Gód doet het. Dat besef geeft een stuk ontspanning. Wat ik nog steeds moet leren, is minder praten en beter luisteren. Het kost me moeite om een stilte te laten vallen, terwijl die zeker in het pastoraat heel heilzaam kan zijn. Vooral bij mensen met een gesloten karakter. Met dat probleem had ik in Vinkeveen niet te maken. Daar dragen ze het hart op de tong. Als ik er nog eens kom, voel ik me meteen weer thuis. De wegen des Heeren zijn en blijven wonderlijk.”
beeld: Renate Bleijenberg-Van Leeuwen