Eendjes

Eendjes

Gerjanne v Lagen- Kampen- boekuitgave- RenateB _21_site

Ik had een belafspraak met Fiekes kinderarts. Twee uitslagen zou ik doorgebeld krijgen. Die van de echo ter controle op kanker, en die van het onderzoek naar Fiekes bloeddruk. Nu is een belafspraak met een arts qua tijdstip altijd nogal een schimmig gebeuren.

De afspraak stond gepland op 11.45 uur. Maar dat kan ook gerust 10.45 uur worden. Of, ik noem maar wat, 13.00 uur. Los van het feit dat ik het volledig begrijp (die artsen zijn druk, echt), is het natuurlijk ontzettend zenuwslopend en irritant. De hele ochtend zit ik vastgeplakt aan mijn telefoon. Ik durf zelfs niet zonder naar de wc te gaan.

Toen ik om 12.20 tussen de hoge bomen door een lange laan fietste, onderweg naar school om de kinderen op te halen, belde ze. De kinderarts. De ringtone galmde uit mijn jaszak en slingerend viste ik de telefoon tevoorschijn. Help, dacht ik. En toen nog een keer: help. ‘Met Gerjanne van Lagen,’ zei ik zo kalm mogelijk, maar het waaide en miezerde en Fieke jengelde want ze wilde haar muts niet op, maar dat moest. Althans: ik vond dat dat moest. Het was niet warm. ‘Dag, met (..haar naam…), Fiekes kinderarts. Ik bel je voor de uitslagen.’ ‘Ja,’ pufte ik, terwijl Fieke haar muts van haar hoofd trok en ermee begon te zwaaien. (Snap je even de situatie? Eén hand bij de telefoon aan mijn oor, de zwaaiende muts tegen mijn wang, Fiekes gejengel). ‘Gaat het wel?’ hoorde ik de arts vragen. ‘Het gaat fantastisch,’ zei ik. ‘Of nou ja. Ik zit op de fiets. En Fieke huilt, want ze wil haar muts niet op.’ ‘O,’ zei de kinderarts. ‘O, zo.’ En ik dacht: nu vindt ze me vast een heel slechte moeder. Ze hoort het geraas van de wind en mijn gehijg en gestuntel en Fiekes gehuil, en ik zei: ‘Maar je mag helemaal niet bellen op de fiets, hè? Wacht…, ik stop even.’ ‘Ik wil ook wel een ander moment terugbellen,’ zei ze heel toegeeflijk, maar ik snauwde bijna terug: ‘Nee!! Nee, ik wil het nu weten.’ (Want ik wilde het ook echt weten. Ik zat niet voor niks de hele ochtend aan mijn telefoon vastgeplakt. Of de telefoon aan mij. Ja, dat bedoel ik. De telefoon aan mij).

En terwijl ik daar stond, op het witte bruggetje, de eendjes zwommen onder mij door, vertelde ze het. ‘Fiekes organen zijn schoon.’ (Het jubelde bij mij vanbinnen). ‘Maar haar bloeddruk is echt niet in orde.’ (Ik weende vanbinnen). Binnen een minuut legde ze de stappen van het vervolgonderzoek uit, heel kort en heel zakelijk en dat vond ik prettig. Ik knikte, maar dat zag ze niet, soms zei ik ‘ja’ en ‘ik snap het’ en ik wees voor de entertainment van Fieke naar de eendjes en ik wuifde naar een langsfietsende schoolpleinmoeder. Soms is er voor gevoelens geen plaats. Iets te laat kwam ik bij het schoolhek aan, zwetend, met een vol hoofd. Ik weet zeker dat niemand het aan mij zag. Want zo gaan die dingen. We zien niet aan elkaar wat de ander meedraagt. Er is een hele onzichtbare wereld.

Thuis belde ik Geurt, terwijl ik de broodjes voor Fieke en Sietse smeerde. Er kwamen speelvriendjes, ik voelde veel en toch ook niets. Soms moet je gedachten letterlijk parkeren. Gevoelens ook. Soms lukt dat. Toen ik om 15.00 uur met mijn thee aan de grote tafel zat, de kruimels van de stroopwafel nog op mijn schoot, kon ik pas nadenken. Voelen. Maar de gevoelens waren zo conflicterend dat er uiteindelijk enkel moeheid was. Haar organen waren schoon! Het dartelde in mijn buik. Ze moet wéér voor onderzoek naar het ziekenhuis. Een kramp in mijn hart. Het botste zo dat ik er gelaten van werd, in die mate dat ik werkelijk niets meer voelde.

Het gevolg van die worsteling van gevoelens is dat opmerkingen van mensen geen aansluiting vinden in je gemoed. Als mensen hun hand op je arm leggen, en meewarig knikkend zeggen: ‘Sterkte, hoor…’ – dan deins ik bijna achteruit en denk ik: ‘Maar het gaat heel goed met ons! En met Fieke ook! Er is bijna niks aan de hand!’, maar ik laat me in die slachtofferrol duwen, knik ernstig terug en prevel een ‘bedankt.’

Maar de andere kant is niet minder aanwezig. Laatst zei iemand tegen me: ‘Iedereen kan kanker krijgen, hè Gerjanne,’ en hij bedoelde het relativerend en lief, maar alles in mij schreeuwde om erkenning, er werd geen recht gedaan aan mijn verdriet dat zo sterk als een leeuw aanwezig was. Maar ik nam zijn nuchtere houding over, wuifde wat met mijn hand en zei: ‘Nou. Zo is’ t.’

En zo kan niemand het goed doen. Te diep medelijden niet. Te kille nuchterheid niet. Of misschien doet iedereen het wel goed. De meewarige vrouw. De nuchtere man. Ze bedoelden het beiden goed. En ook al strookte het niet met hoe het lag bij mij vanbinnen, toch ontving ik het ook zo. Het was goed. Meeleven is goed. Hoe dan ook.

Tegen Geurt zei ik: ‘Ik kan niet lachen en ook niet huilen. Dus ik doe maar helemaal niets.’ En dat begreep hij. En ik zei ook: ‘Fieke wil op de fiets geen muts meer op.’ ‘O,’ zei hij. En dat was werkelijk ongeveer mijn evaluatie van die dag. Maar in bed heb ik in mijn kussen gebeten. Heel stiekem. En heel even. En of het van blijdschap was, of van verdriet, dat weet ik nu nog steeds niet.

Abonneer je op Terdege magazine

Nu slechts 9,95 p/mnd

Terdege-portfolio-nummer-12

Auteur

Gerjanne van Lagen

Volg ons lifestyle platform op instagram.