Het laatste station van Marinus Dankers

Het laatste station van Marinus Dankers

Dhr. Dankers- Salem- Ridderkerk- RenateB  _2_ (2) site

Marinus Dankers verwachtte niet dat hij nog een keer zou verkassen, maar het gebeurde wel. Begin dit jaar verhuisde hij naar verpleeghuis Salem. Zijn kracht neemt af, het denken gaat trager, de donkere winteravonden stemmen hem soms triest. „Maar we moeten onze tijd hier uitdienen. Op Gods tijd zal ik gaan.”

Over zijn onderkomen heeft Marinus Dankers (95) niet te klagen. De oud-marineman en voormalig voorlichtingssecretaris van de SGP betrok een kamer in de nieuwbouw van Salem. Daar kreeg zijn bescheiden aardse bezit weer een plek. De kast met zijn dierbaarste boeken, het bureau dat hij door een meubelmaker uit Hippolytushoef liet maken, prenten en voorwerpen die herinneren aan zijn loopbaan. En veel familiefoto’s.

Op de salontafel ligt ”Een beker koud water”, geschreven door Gerdien Post-Dankers, zijn oudste dochter. In 1989 verongelukte ze op Haïti, het land waar ze met echtgenoot Maarten werkzaam was voor Woord en Daad. Nog geregeld neemt hij het boekje ter hand. Om rond te dwalen in de tijd van weleer en zich te verwonderen over de snelheid waarmee de jaren vergleden.

Het was op advies van Annet, de oudste dochter van Gerdien, dat hij vanuit Den Helder naar het westen kwam. „Annet is m’n grote steun. Ze belt me elke dag en regelt m’n financiële zaken. Toen ik nog in Den Helder woonde, zocht ze me daar geregeld op, maar dat was vanuit Mijnsheerenland een enorme reis. Op een dag zei ze: „Kom toch onze kant op, opa.” Zo ben ik in Rotterdam beland.”

Leuk mens

Hij vond onderdak in Huize Avondrust, dat na een ingrijpende renovatie Oorden Staete ging heten. Tijdens de verbouwing verbleef hij in serviceflat Rehoboth. Een lelijke blaasontsteking maakte een einde aan zijn verblijf in Oorden Staete. Hij vertelt erover in marinetaal. „Het was of er een steen in mijn buik zat. Wat een toestand, zeg. Toen ik op een nacht weer moest plassen, ben ik onderuitgegaan. Ik lag plat op het dek, m’n tampatje kon ik niet meer bereiken. Een halve nacht heb ik daar liggen worstelen. De volgende morgen ben ik naar het ziekenhuis gebracht.”

Vanuit het hospitaal ging hij naar een verzorgingshuis in Strijen, om aan te sterken. „Daar vroeg een mevrouw aan me: „O, kom je uit Avondrust? Dan ben je zeker van de Gereformeerde Gemeenten? Ik heb maar ja gezegd, om het niet te ingewikkeld te maken.”

Na zes weken mocht hij terug naar Oorden Staete. Intussen was hij aangemeld bij verpleeghuis Salem in Ridderkerk. Kleinzoon Maarten trok tijdelijk bij hem in, om hand-en-spandiensten te verlenen.

De verhuizing viel Dankers zwaar. „Salem is het laatste stationnetje, dat weet je. En in Avondrust had ik een paar goede vriendinnen. Ik moet nodig weer eens bellen met mevrouw Muilwijk, de weduwe van ds. Muilwijk. Die woonde schuin tegenover me. Een leuk mens is dat.”

Overleden

Ridderkerk was hem niet vreemd. „Hier woonde mijn goede vriend Leen van der Waal, ook al overleden. Toen hij nog aardig gezond was, kwam hij me geregeld met zijn auto ophalen. Dan verzon ik waar we heen gingen en reed hij me ernaartoe. Och, och, wat zijn er al veel vrienden gestorven.”

In Salem sterven wekelijks mensen, maar het personeel mag er niet over praten, vanwege de privacywetgeving. „Je moet het in de krant lezen. Daar kan ik niet aan wennen, maar verder is het hier prima. Je hoort geen onvertogen woord.”

Als hij in de woonkamer van zijn afdeling de maaltijd gebruikt, wordt hem meestal gevraagd uit de Bijbel te lezen en te eindigen met gebed. „Pas had ik ineens een leesspecialiste over de vloer. Ze wilde weten of ik wel duidelijk genoeg lees. Nou, mensen nog aan toe… Volgens mij kan iedereen me prima verstaan.”

Voorlezen deed hij tientallen jaren, vanaf de kansel van het oud gereformeerde kerkje van Den Helder. Dat werd onder zijn leiding zelfstandig en sloot zich na 2004 aan bij de Hersteld Hervormde Kerk. Nu is hij lid van de hersteld hervormde gemeente van Barendrecht, maar op zondagmorgen luistert hij vanuit Salem naar ds. Kempeneers, predikant van de christelijke gereformeerde kerk te Barendrecht. „Daar heb ik een kostelijke ontmoeting mee gehad. Och, och, wat een gesprekje was dat.”

Zondagmiddag woont hij dankzij de moderne middelen op afstand een dienst van een hervormde voorganger bij. „Mannen zoals Jan de Groot en De Reuver. Nee, kerkmuren hebben me nooit veel gezegd. Het gaat om het Evangelie dat wordt gebracht. Zondagsavonds bel ik met Annet en bespreken we wat we die dag hebben gehoord.”

Nieuws

Ook de doordeweekse dagen zijn gevuld. Aan aanloop ontbreekt het niet. „Het is me soms te gortig. Dan ben ik zó moe, jongen.” Als er geen bezoek is, luistert hij vrijwel elk uur naar het nieuws. „Niet dat geleuter eromheen, puur de nieuwsuitzending. Oud zijn is geen reden om je kop in het zand te steken. Zolang ik hier ben, wil ik weten wat er op deze wereld speelt. Uiteindelijk wordt alles door de Heere bestuurd. Gód regeert!”

Zijn verleden als oud-marineman en SGP-functionaris speelt geen rol meer bij de wens op de hoogte te blijven van de actualiteit. „Aan de SGP kan ik niks meer veranderen, als ik dat al zou willen. Aan die oorlog nog minder. Nou wil Poetin weer mensen deporteren, als ik het goed begreep. Och, och, in wat voor tijd leven we toch.

En dan die honger in Afrika. Dat grijpt me nog meer aan. Wij mogen uitkiezen wat we willen eten. Wat je niet lust, schuif je weg. Dat wordt ergens in een ton gedaan, terwijl elders op de wereld kinderen verhongeren. Och, och, wat een verdriet toch. Ik was ook zo blij dat dat prinsesje weer voor de dag kwam, die Amalia. Daar heb ik vaak voor gebeden toen ze binnen moest blijven door die bedreigingen. Er zou veel meer voor ons Koningshuis gebeden moeten worden.”

Kostelijk boekje

Tussen de nieuwsuitzendingen probeert hij af en toe wat te lezen. In een encyclopedie, de krant, een stichtelijk werk. Op het tafeltje naast zijn stoel ligt een stukgelezen Bijbel, geopend bij de profeet Habakuk. Eronder ”En voort wentelen de eeuwen” van de zendingsman dr. H. Bavinck.

„Ken je ”Twice Freed” van Patricia St. John?” vraagt hij. „Kén je dat niet? Een kostelijk boekje is dat, maar Engels lezen lukt me bijna niet meer. Het kost me ook steeds meer moeite om mijn hoofd erbij te houden als ik de krant lees.”

Vorige maand werd hij 95. „Och jongen, ja, hoe is het om zo oud te worden? Ik hoop dat ik nog een beetje nuttig kan zijn voor mijn kleinkinderen en achterkleinkinderen. Ze zoeken me trouw op, om wat met opa te praten. Ik luister naar wat ze te vertellen hebben en probeer wat door te geven.

Een kleinzoon van me, een heel lieve jongen, gaat niet meer naar de kerk. Voor hij vertrekt, lees ik een stukje uit de Bijbel. Daarna breng ik hem naar de uitgang, waar hij me nog een keer omhelst. „Dan zeg ik: „Maarten, als je in nood komt, kun je altijd tot God roepen, hoor!”

„Ja, dat weet ik, opa.”

„Mijn laatste gebed ’s avonds is voor jou, jongen.”

„Dat is goed, opa.”

Zo heb ik mijn wereldje om me heen, mensen voor wie ik misschien nog iets mag betekenen. Ook met het personeel heb ik aardige gesprekken. Over waar ze wonen en of ze al een vriend hebben. Als dat niet zo is, zeg ik: „Daar mag je de Heere om vragen.” Dat weten ze, want het zijn allemaal meiden die bij het Woord zijn opgevoed.”

Brieven

In de kledingkast hangt, tussen kostuums en overhemden, zijn adjudantsjasje van de marine. „Daar ben ik wel een beetje trots op, ja.” De trouwfoto van hem en Jo, hij in marine-uniform, kreeg een plaats aan de wand achter zijn stoel. In 2007 moest hij afscheid nemen van de vrouw met wie hij alles deelde.

„We waren net 55 jaar getrouwd. Ik mis haar ontzettend, nog altijd.

Toen ik voor het eerst een eindje met haar had omgefietst, vertelde ze dat aan haar vader. Die vond het prima dat ze met mij verkering kreeg, maar waarschuwde dat ze als vrouw van een marineman veel alleen zou zitten. Daar liet ze zich niet door afschrikken. Het was een gewéldige vrouw. Toen ik in Nieuw-Guinea zat, schreven we elkaar voortdurend brieven. We hadden het zó goed samen. Zelfs als we een soort ruzie hadden, was het nog fijn. Dat ik na haar sterven niet depri ben gebleven, heb ik niet aan m’n eigen knappigheid te danken.”

Meestal is hij ’s morgens al vroeg wakker. „Dan ga ik alle versjes opzeggen die ik nog ken; psalmen en gezangen die me te binnen schieten. Totdat ineens het licht aan flitst en zo’n zuster binnenkomt. Alles moet tegenwoordig snel, snel. Eer je het goed en wel in de gaten hebt, zijn ze je broek al aan het aantrekken. Het is elke morgen een wonder voor me dat ik er nog ben.

Als ik de eetkamer binnenkom, zeg ik tegen mevrouw Scherpenisse: „Meid, we zijn er nog.” Het leven blijft een gave.”

De winter ziet hij met zorg tegemoet. „Ik kan slecht tegen die donkere avonden. Maar we moeten onze tijd hier uitdienen. Op Gods tijd zal ik gaan. In de hope des eeuwigen levens, zegt Titus. Daar gaat het om.”

Vuurtoren Met zoon Koos en kleindochter Annet heeft hij zijn begrafenis al doorgesproken. „Niet te veel flauwekul over die marine en al het andere dat ik heb gedaan. Ik word begraven op Huisduinen, dus van Ridderkerk moeten ze me naar Den Helder brengen. Wat een toestand, maar ach, ze zullen het wel rooien. Annet zegt: „Maak je daar nou maar niet druk over, opa. Dat komt vast agoed.” Dat zal ook wel. Eerst is Gerdien op Huisduinen begraven, toen onze schoonzoon Jonas, daarna Jo en onze dochter Margreet. Straks lig ik erbij, onder de zwaai van het licht van de vuurtoren over bakboord.”

Op de grafsteen van Jo staan de woorden: „Ik roep u aan.” Na zijn overlijden zal de steenhouwer het vervolg erbij beitelen: „’k Blijf op U wachten.” Met gesloten ogen citeert de oud-marineman de rest van het psalmvers: „Omdat, g’ o God, mij altoos redt. Ai, luister dan naar mijn gebed, en neig Uw oren tot mijn klachten.” Och toch. Nou ja, daar leef ik zo’n beetje bij, zolang het de Heere behaagt dat ik hier ben. Vroeger las je dat op rouwkaarten. „Heden behaagde het den Heere…” Tegenwoordig zie je dat weinig meer, maar het was een mooie uitdrukking. Vaak bid ik: „Och Heere, hoef ik niet als een werelds mens weg te gaan, maar mag ik gaan als iemand die op U vertrouwt.” We moeten het helemaal van Hem hebben, tot de laatste zucht.”

beeld: Renate Bleijenberg-van Leeuwen

Auteur

Huib de Vries

Volg ons lifestyle platform op instagram.