Ze overleefden de Tweede Wereldoorlog en de Watersnood en maakten grote economische en technische ontwikkelingen mee, evenals de digitale revolutie. Nu zijn ze de 100 gepasseerd, net als ruim 2500 andere ouderen in Nederland. Drie eeuwelingen vertellen over hun lange leven.
Met een chic mantelpakje aan zit ze in haar heerlijk verwarmde kamer in verpleeghuis De Wieken in Zierikzee. Lenie van den Ouden-Quant is de honderd gepasseerd. Haar schoonzus, die ook in De Wieken woont, is van dezelfde leeftijd. „Het is mooi om honderd te zijn, maar ook eenzaam”, vindt ze.
Hoewel haar lichaam broos is geworden, is haar geest nog helder. „De laatste tijd zit ik veel aan vroeger te denken. Aan hoe het allemaal was. Dat heb je als je zo oud wordt. Dan probeer ik me bijvoorbeeld te herinneren wie er allemaal bij ons in de Poststraat in Zierikzee woonden.”
Vanochtend viel haar ineens weer een herinnering in, vertelt ze. Over het weeshuis dat in de buurt stond. „De kinderen die daar woonden, liepen altijd twee aan twee in een optocht naar school, onder begeleiding van de weesvader. Maar we speelden nooit met hen. Het was een hele andere tijd, hè. Dat kun je je niet meer indenken.”
In wat voor gezin groeide u op?
„Ik kom uit een gezin met vijf kinderen. Ik had een broer boven mij. Ik ben de tweede. Toen ik veertien was, werd er nog een zusje geboren.
We hadden het goed thuis. Mijn vader was timmerman. Daardoor stond er altijd genoeg eten op tafel. Mijn ouders hadden een eigen slaapkamer. Wij kinderen sliepen op zolder. Twee in een bed aan de ene kant en drie aan de andere kant. ’s Morgens vroeg deden we de kachel aan in de keuken en de kamer, want centrale verwarming was er niet.
Ik had een paar poppen om mee te spelen. Mijn vader had voor hen een ledikantje gemaakt. Nu besef ik dat ik daarmee bevoorrecht was. De kinderen die in de arbeidershuizen aan de overkant woonden, hadden dat niet. Ik weet nog dat moeder weleens zei dat ze daar soms met z’n tienen op een zolder sliepen.
Op vakantie gingen we niet. Één keer per jaar reden we met de tram naar het strand bij Renesse. Als je wilde zwemmen, kon je je voor een dubbeltje omkleden in karretjes langs het water.”
Hoe lang bent u naar school gegaan?
„Ik heb zeven klassen doorlopen op de basisschool. Daarna ben ik naar de huishoudschool gegaan. Ik was daar het enige meisje uit Zierikzee. De anderen konden het niet betalen, denk ik. Daarna ben ik een tijdje bij mijn moeder in huis gaan werken, en vervolgens tot aan mijn trouwen in 1943 in een winkel van De Gruyter.
Mijn man kwam ook uit Zierikzee. Hij was van de gereformeerde gemeente, ik van de christelijke gereformeerde kerk. In die tijd was het niet gewoon om met iemand van een andere kerk te trouwen. Onze ouders vonden dat niet leuk.
Mijn man was metselaarsknecht. Samen betrokken we een huisje in de Kinderstraat. We kregen één zoon. Met hem had ik een heel goede band.
Hij kwam toen ik ouder werd ook altijd trouw bij mij op bezoek. Hij was geen prater, maar hij kwam elke dag.”
Is hij overleden?
Met tranen in haar ogen: „Ja.” Even later: „Andere ouderen waren weleens jaloers omdat hij altijd bezoek kwam, terwijl zij hun kinderen misschien maar eens in het halfjaar zagen. Maar hun kinderen leven tenminste nog.”
U heeft de Watersnood meegemaakt. Wilt u daar iets over vertellen?
„Het was een chaos. Mijn man werkte bij de brandweer en was dag en nacht in touw. Ons huis is droog gebleven. In de grote tussenkamer hadden we allemaal matrassen op de grond gelegd. Daar sliepen de mensen van wie het huis wel ondergelopen was. Op een gegeven moment zag ik het niet meer zitten. Ik was helemaal de kluts kwijt. Al die mensen en al die ellende. Ik kon het niet meer aan. Toen ben ik met ons zoontje en met mijn ouders vertrokken. We werden samen met andere evacués naar Utrecht gebracht en een maand lang opgevangen door gastgezinnen.
Ik heb gelukkig geen familie of vrienden verloren bij de ramp. Wel weet ik dat er in de lagere stukken land om Zierikzee heen veel mensen zijn omgekomen. Ik hoorde later van iemand die in zijn kelder verdronken is toen hij naar beneden wilde gaan en de deur achter hem in het slot viel.”
En de oorlog?
„Die was ook niet prettig. Maar anders dan het plotselinge van de Watersnood. De oorlog overkwam ons meer geleidelijk. Je zit erin, je leeft ermee en pas achteraf ga je beseffen hoe het was. Dat scholen in beslag werden genomen door de Duitsers, dat je na acht uur niet meer naar buiten mocht en niet iedereen kon vertrouwen. Ik weet dat er onderduikers zijn geweest op Schouwen-Duiveland. Zeven van hen, uit Renesse, zijn opgehangen toen ze van het eiland af probeerden te komen.”
Hoe belangrijk is het geloof voor u?
„Dat is altijd een groot deel van ons leven geweest. Mijn man was koster van de christelijke gereformeerde kerk. Vaak nodigden we jongeren van de gemeente uit om bij ons te komen. We hadden een sjoelbak staan en mijn man bakte dan de hele avond patat in de keuken, in zo’n klein pannetje.
Ook in mijn jeugd was de kerk heel belangrijk. Mijn vader was diaken, de geldmeester. Hij moest twee keer per jaar langs de deuren om geld op te halen. Je moest toen namelijk nog betalen voor je zitplek in de kerk, 1,50 gulden per halfjaar. Dat was in die tijd een groot bedrag.
Het was een heel andere tijd dan nu. Er waren veel meer regels. Je mocht bijvoorbeeld geen kort haar als meisje. Maar toen ik naar de huishoudschool ging, was ik de enige die nog twee vlechtjes droeg. Dus ben ik, na lang gespaard te hebben, op een dinsdagmiddag naar de kapper gegaan om een permanentje te laten zetten. Mijn ouders vonden dat niet leuk, maar waren niet boos. Mijn vader was een goede man. En ze konden mijn haar moeilijk terug plakken.”
Het voorval in haar jeugd heeft ervoor gezorgd dat ze de rest van haar leven een hekel aan vlechtjes had. Met medelijden: „Mijn achterkleindochtertje heeft ze nu ook. Arm kind.”
Hoe kijkt u naar deze tijd?
„Tegenwoordig zeggen kinderen gewoon „nee” tegen hun ouders. Dat hadden wij niet moeten doen.
Verder heb ik er spijt van dat ik niet op computerles ben geweest. Al zitten er ook nadelen aan die schermpjes. Kinderen liggen tegenwoordig al in de wieg filmpjes te kijken. Ik kan zoiets niet begrijpen. Dan denk ik: ben ik nu stom of zijn die telefoons dat? Geef een kind gewoon een pop.
En dan die opa’s en oma’s die moeten oppassen. Alle vrouwen werken nu, of het financieel nodig is of niet. De wereld is helemaal veranderd. En huishoudelijk werk leren ze ook niet meer op school.”
Hoe is het om honderd te zijn?
„Ik heb het heel goed in De Wieken. Maar je gaat je wel eenzaam voelen. Je hebt bijna geen mens meer om je heen. Ik ben al 33 jaar weduwe, mijn schoondochter is ook overleden en mijn kleindochter woont in Amsterdam.
Verder zie ik slecht. Als ik maar niet blind word, daar ben ik zo benauwd voor.
In mijn gedachten ben ik veel bij vroeger. En toch ben ik niet alleen. Want er is er altijd Eén die me vasthoudt. Al zijn er ook weleens dagen dat ik dat niet ervaar.”
Lees het hele artikel over eeuwelingen in Terdege (nr. 8, 2 januari 2024). We interviewden ook Neeltje Visser-Goudriaan (100) uit Zwijndrecht en Han Boogaard (101) uit Krabbendijke.
beeld: Willemiene Smits
Abonneer je op Terdege magazine
Nu slechts 9,95 p/mnd