Het consultatiebureau. Dat is een plek waar je als ouder niet wilt zijn. Want als je kind afwijkt van het gemiddelde, ben je de pineut. Dan moet het op cursus of naar de fysio.
Dat zijn de verhalen die ik om me heen hoor over het kinderkeuringsinstituut. Dus als ik met mijn dertien maanden oude zoon –vier als je slechts de buitenbaarmoederlijke maanden telt– word opgeroepen, voel ik een lichte tinteling in m’n buik. Spannend, dit.
„Na binnenkomst de eerste deur rechts. Zoonlief uitkleden en dan direct rechts van de deur, op een van de drie omkleedkussen leggen. Haal de omslagdoek uit de luiertas en wikkel hem daarin.” Onderweg naar het bureau repeteer ik de instructies van mijn vrouw. En ondertussen vrees ik voor de babykenners die een professioneel oordeel zullen vellen over de ontwikkeling van mijn zoon.
„Z’n lengte en gewicht zijn in ieder geval goed”, zo begroet een vrouw van een jaar of 40 me. Ze bezichtigt me met haar vriendelijke groengrijze kijkers. Kraaienpootjes aan weerszijde. Ze lijkt vriendelijk. Maar ik blijf op m’n hoede. Wat voor afwijkingen zal ze vinden? Wat voor instructies zal ze me geven, waarmee ik mijn kind misschien nog net voor allerlei onheil kan bewaren?
„Heb je vragen?” vervolgt de vrouw in dokterskledij na de eerste geruststellende mededeling. Dit gaat niet zoals ik had verwacht. Maar ik herstel mezelf snel. „Ja”, zeg ik gretig. Want met belangstellende vragen over de ontwikkeling van mijn kind scoor ik vast punten. Ik wijs op z’n droge huid en vraag of de vaseline die we daarvoor gebruiken een goede oplossing is. En voeg er aan toe dat mijn vróúw –zij spreekt contant over partner– dat slechts een keer per dag gebruikt. Heel dun. En nog maar kort. We willen immers geen doe-het-zelvers lijken. De vrouw knikt vriendelijk, bijna goedkeurend zelfs. M’n wantrouwen begint te wijken.
Maar dan is het haar beurt om vragen te stellen. „Kan hij zijn hoofd al optillen?” „Al maanden.” „Grijpt hij naar voorwerpen?” „Ja, naar zijn knuffel, naar glazen die ik vasthoud, de spiegel van zijn speelkleed, de….” „Heeft hij aandacht voor zijn voetjes?” Weer knik ik, opgelucht dat ik de vragen vooralsnog met volmondig ja kan beantwoorden. „Dan mag je hem weer aankleden.” Verrast kijk ik haar aan. Dat ging keurig.