Klaas Bokma kijkt vooral naar boven - Terdege

Klaas Bokma kijkt vooral naar boven

Dhr.Klaas Bokma - RD- Veenendaal - RenateB _18_

Met vaart en verve zette Klaas Bokma het Reformatorisch Dagblad op de kaart. Hij werd de belichaming van die krant. Nog elke avond leest hij zijn lijfblad, met een grote loep, al kijkt hij nu vooral naar boven. „Ik wil niet naar de hemel om in de eerste plaats van mijn pijn en verdriet af te zijn, maar om God groot te maken.”

Het eerste wat bezoekers zien als ze de woonkamer van zijn royale appartement betreden, is het geschilderde portret van een vrouw. Trijn Tamminga. Door weinig mensen liet de even joviale als onverzettelijke Klaas Bokma (90) zich gezeggen, maar er was in ieder geval één uitzondering. Zijn Trijn. Als zij hem vermanend toesprak, nam hij het ter harte. Zonder haar was hij zelfs nooit directeur van het Reformatorisch Dagblad geworden.

„Ze was een geweldige vrouw”, zegt de inwoner van Veenendaal. „Dochter van een fel gereformeerd vrijgemaakte boer uit Zuidbroek. Toen ik een jaar of achttien was, hebben we al een paar maanden met elkaar gelopen. Haar moeder, een edele vrouw, vond het prima. Haar vader moest me niet. Omdat ik christelijk gereformeerd was.”

Na enkele maanden strandde de relatie. „Door mijn balorigheid. Trijn was veel serieuzer dan ik. Rond de kerstdagen van 1951, ik zat in militaire dienst, kwamen we elkaar in Veendam weer tegen. „Hé Trijn!” riep ik. We kregen een praatje en ik vroeg of ik ’s avonds bij haar langs mocht komen. Dat vond ze goed. Zo is het weer aan geraakt. Bij ons thuis leerde ze een heel ander geestelijk klimaat kennen. Zingen aan tafel, op zondag napraten over de preek, dat was volslagen nieuw voor haar.”

Moeder Tamminga was intussen overleden, vader Tamminga wilde Klaas Bokma nog steeds niet over de vloer hebben. „Uiteindelijk is Trijn het huis uit gegaan. Ze vond werk als hulp in een bejaardenhuis in Den Haag. Daar is ze catechisatie gaan volgen bij de toen nog christelijke gereformeerde ds. Van Ravenswaaij. Het klikte meteen. Op 25 januari 1957 zijn we getrouwd. Van Ravenswaaij koos voor de huwelijksdienst een tekst uit Psalm 91: „Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.” Een woord dat bijzondere betekenis voor ons zou krijgen.”

Belijdenis

Het jonge paar vestigde zich in Sappemeer en ging kerken in de christelijke gereformeerde kerk van Wildervank, de thuisgemeente van Klaas. Al snel kregen ze bezoek van ds. Rutters. „Hij vroeg onder meer welke krant we lazen. We waren toen geabonneerd op het Nieuwsblad van het Noorden. Dat kon volgens hem niet. We hoorden een christelijke krant te lezen. Daarin moest ik hem gelijk geven, dus we stapten over op Trouw. Die krant hebben we veertien jaar gelezen, met steeds minder plezier. Het christelijke gehalte ging pijlsnel naar beneden.”

Ook in de kerkelijke gemeente voelden ze zich steeds minder thuis. „De kerkenraad had er grote moeite mee dat we geen belijdenis deden, omdat we van mening waren dat je dan ook ten avondmaal hoort te gaan. Dat durfden we niet. Voor de kerkenraad was dat onacceptabel. Het gevolg was dat Piet, onze oudste, anderhalf jaar ongedoopt bleef. Gelukkig is de kerkenraad op eigen initiatief tot een ander standpunt gekomen en mochten we toch belijdenis doen, al kwamen we niet ten avondmaal. Daar werden we regelmatig op aangesproken, soms zelfs vanaf de kansel.”

Door zijn zoektocht naar een plek waar geestelijk voedsel werd geboden, belandde de inwoner van Sappemeer in de toen nog jonge gereformeerde gemeente van Groningen. „Veertig mensen, afkomstig uit allerlei kerken, op klapstoeltjes in een zaaltje. Een oude man naast me vroeg: „Wat kom jij hier doen?”

„Ik heb honger”, zei ik.

„Dan ben je op het goede adres”, verzekerde die man me. „Ik ben en ik blijf hervormd, maar hier ontvang je voedsel.” Ook Trijn voelde zich er meteen thuis. In 1963 zijn we lid geworden, een paar jaar later kozen ze me als diaken. Dat kon voor mijn gevoel niet, een ambtsdrager die niet aan het avondmaal gaat, maar dat was daar geen probleem. Wat dat betreft kwamen we van het ene uiterste in het andere.”

Eigen bedrijf

Met enkele andere mannen van de kleine gemeente vroeg hij de kerkenraad om op de classis Kampen de noodzaak van een orthodox-christelijke krant naar voren te brengen. „De classis schoot het idee meteen af. Steeds meer kleine kranten fuseerden, omdat ze het zelfstandig niet meer konden bolwerken.”

Het idee van een eigen krant was totaal op de achtergrond geraakt toen hij een voorlichtingsblad van een groep uit Driebergen onder ogen kreeg. Een aantal jonge mannen daar maakte zich hard voor de realisatie van een Bijbelgetrouwe krant. Nadat hij Trijn het blad had laten lezen, adviseerde ze hem contact op te nemen met de initiatiefnemers.

„Om haar een genoegen te doen, deed ik dat maar. Ik heb een poosje genoeglijk gepraat met ene ir. B.J. van der Vlies, toen nog een onbekende. Hij vroeg me een brief te schrijven. Daar voelde ik niet voor, want ik had andere plannen. Ik werkte intussen achttien jaar bij een landbouwcoöperatie en had een behoorlijk aandeel geleverd aan de uitbouw daarvan. De omzet was gestegen van 8 ton naar 28 miljoen per jaar, maar ik had het daar langzamerhand wel gezien en wilde samen met een collega een eigen bedrijf opzetten.”

Sollicitatie

Het was op aandringen van zijn echtgenote dat hij toch een brief naar Driebergen stuurde. „Met anderhalve week was er een epistel terug. Ze wilden een keer een gesprek. Dat was in maart 1970.” Hij was het schrijven al vergeten toen er in oktober opnieuw een brief uit Driebergen op de mat lag. Of hij naar Woerden kon komen voor een gesprek met het bestuur van de Stichting Reformatorische Publicatie.

„Ik zei tegen Trijn: „Daar begin ik niet aan. Eerst een halfjaar niets laten horen en dan me in Woerden ontbieden.” Trijn vond dat ik dat niet kon maken. „Je moet je fatsoen houden, Klaas.” Zo zei ze dat, dus ik reisde af naar Woerden. Daar zat een hele pluk heren in donkere pakken. Omdat ik wat kregelig was, nam ik geen blad voor m’n mond. De uitstraling van de beoogde krant vond ik oubollig, uitgave van twee kranten per week via de post noemde ik kansloos en zo ging het gesprek nog even door. Thuis heb ik verslag gedaan en gezegd: „Het zal wel weer een halfjaar duren voordat ik bericht krijg.”

„Nee”, zei Trijn, „jij hebt binnen veertien dagen bericht.”

Dat was ook zo. Binnen twee weken lag er een brief die meldde dat ik was benoemd tot directeur van het Reformatorisch Dagblad in oprichting. Trijn wist dat al. Het werd haar duidelijk gemaakt toen ze op de knieën lag. Ik had er niet voor gebeden, want ik wou helemaal niet. Trijn heeft het afgebeden. Toen kreeg ik het benauwd. Ik had mijn weg al uitgestippeld, inclusief een bedrijfspand en een eigen woning. Ineens kwam de benoeming bij die krant ertussen. Ik kreeg steeds sterker het gevoel dat ik het moest doen.”

Edel aanbod

De directeur van de landbouwcoöperatie was niet verrast door de ontslagaanvraag van Bokma. Wel door de tijding dat zijn rechterhand directeur van een nog niet bestaande krant zou worden. Hij gaf de onderneming geen schijn van kans en adviseerde hem drie dagen bedenktijd te nemen. „In die dagen groeide de overtuiging dat ik me niet vergiste. De directeur heeft nog geprobeerd me vast te houden met een mooi aanbod, maar daar ging ik niet op in. Vervolgens beloofde hij dat hij een jaar lang mijn post en ons huis vrij zou houden. Binnen dat jaar kon ik elk ogenblik terugkomen. Ik heb geantwoord: „Het is een edel aanbod van u, maar ik kom niet terug.” Zozeer was ik er intussen van overtuigd dat God me bij die krant wilde hebben.” Bij het op poten zetten van het mediabedrijf was het opnieuw zijn echtgenote die hem geregeld bijstuurde. „Ik had totaal geen verstand van de krantenwereld en moest alles van de grond af opbouwen. Trijn was geen geletterde, maar wel een wijze vrouw. Nog belangrijker, een vrouw die de Heere vreesde. Ze heeft me voor tal van valkuilen behoed. Theologisch had ik meer bagage. In onze verkeringstijd heb ik haar bijgepraat over zaken als wedergeboorte, bekering en rechtvaardiging. Door mijn opvoeding was ik daarin theoretisch meer thuis. Trijn leerde ze eerder dan ik uit ondervinding kennen, al durfde ze dat niet te uiten.”

Operatie

Van Apeldoorn, de plaats waar het jonge Reformatorisch Dagblad was gevestigd, verhuisde het echtpaar naar Elspeet. „Daar kreeg Trijn in toenemende mate last van haar gal. Op een gegeven moment is er een foto gemaakt. Daarop was ook iets bij de ingang van de maag te zien. Wat jaren eerder overleed haar vader aan maagkanker. De uitslag van die foto plaatste haar voor de ernst van de eeuwigheid. Ik moet sterven en God ontmoeten. In twee dagen is ze van zwart grijs geworden, zo heeft het haar aangepakt. Ook ik zat ermee. De nacht nadat ze was opgenomen, had ik het heel moeilijk. Uiteindelijk viel ik toch in slaap. Ik werd wakker met de woorden: „Maar ’s Heeren gunst zal over die Hem vrezen, in eeuwigheid altoos dezelfde wezen.” De Heere spreekt weleens heel persoonlijk tot je. Dan weet je zeker: dit komt uit de hemel. Zo was het toen. Ik besefte meteen: dit is voor Trijn.”
Die was op een kamer met drie andere vrouwen van gereformeerden huize terechtgekomen. „Een van hen kreeg bezoek van ds. J. Westerink. Ter afsluiting las hij Psalm 91. Bij het horen van onze trouwtekst begon Trijn vreselijk te huilen, waarna een onvergetelijk gesprek volgde. Tot haar verwondering werd er tijdens de operatie geen maagkanker geconstateerd. Na de ingreep sprak ze met ieder die het wilde horen heel vrijmoedig over de goedheid van de Heere. Maar aan het avondmaal durfde ze ook daarna nog steeds niet.”

Goedertierenheid

Na vier jaar keerden ze terug naar Apeldoorn. „Het RD hield me dag en avond bezig, voor de geestelijke dingen had ik amper tijd. Dat veranderde door een avondmaalspreek van de oude ds. Ligtenberg.
Ik realiseerde me dat het niet goed zou aflopen als ik zo zou sterven. Vanaf dat moment stond ik elke dag een uur eerder op, om in de Bijbel te lezen, te bidden en te mediteren. Na een dag of drie informeerde Trijn waar ik zo vroeg mee bezig was. „Wat studeren”, zei ik.
Zo’n anderhalf jaar later preekte in een weekdienst ds. Van Haaren bij ons. De zondag erop zou het avondmaal worden bediend. Op weg naar de kerk heb ik de Heere gesmeekt of Hij zich aan mijn ziel zou willen openbaren. De preek ging over de tekst: „Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar Mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.” Het was alsof elk woord voor mij bestemd was. De Heere kwam over en ik gaf me aan Hem over. Wát een dienst! Ze konden me wassen in mijn tranen. Op weg naar huis zei ik hardop: „Ik zal U al mijn liefde waardig schatten, wijl Gij mijn rechterhand wou vatten.”
De tekst voor de avondmaalsdienst was uit het Hooglied. „Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrotsen, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet, en uw gedaante is liefelijk.” Bij de nodiging voor de laatste tafel kon ik niet meer blijven zitten. Vooral de psalm die we na de bediening zongen, heeft me erg geraakt. „Barmhartig is de HEER’ en zeer genadig; Schoon zwaar getergd, lankmoedig en weldadig; De HEER’ is groot van goedertierenheid.” Die woorden zijn maanden met me meegereisd.”

Ouderling

Zijn vrouw kreeg hij niet mee naar de avondmaalstafel. „Ondanks alles wat ze had ondervonden, durfde ze niet. De doorbraak kwam bij haar onder een preek van ds. Kleppe. Dat was een dag van grote vreugde. Voor haar en voor mij.”
Op 60-jarige leeftijd nam de directeur van het RD afscheid van het bedrijf dat onder zijn leiding was opgebouwd. Vanuit de overtuiging dat hij na de pioniersfase plaats moest maken voor een ander. „De krant was volwassen geworden en de zaak stond goed op poten. Ik mocht een zeer gezond bedrijf achterlaten.
Omdat Trijn graag iets buitenshuis deed, had ik jaren eerder al een pandje voor haar geregeld, waarin ze een geschenkenwinkel begon. Na mijn pensionering kreeg ik meer tijd om haar te helpen. Daarnaast was ik gedurende twintig jaar commissaris bij veevoederbedrijf Blok in Woerden, zat ik in een aantal besturen en werd ik tot ouderling verkozen. Nee, ik viel absoluut niet in een gat.”
De verhuizing van Apeldoorn naar Veenendaal bracht hem terug in het kerkverband van zijn jeugd. „Ik heb goede tijden gehad in de Gereformeerde Gemeenten, maar je wortels raak je niet kwijt.” In de christelijke gereformeerde Pniëlkerk werd hij opnieuw tot ouderling verkozen. „Bij een ander regiment, onder dezelfde Koning. Ook hier kregen we goede contacten.”
Sinds het wegvallen van Trijn, na een periode van veel zorg en ziekte, voelt hij zich wel „wat ontregeld.” Aan haar sterven denkt hij met ontroering terug. „Vredig is ze heengegaan. Na haar overlijden hebben we met elkaar ”Geloofd zij God met diepst ontzag” gezongen. Dat vergeet je nooit meer. Ik hoop dat ook ik zo mag sterven.”

Dochter

In 2018 werd hij opnieuw getroffen door een zwaar verlies. Bij Pita, zijn jongste dochter, werd uitgezaaide botkanker vastgesteld. „Ze dachten eerst aan een hernia. Zondagmiddag is ze opgenomen, de volgende dag kreeg ze de uitslag. Er was niets meer aan de kwaal te doen. Mijn schoonzoon, zijn moeder en ik waren erbij toen Pita de boodschap kreeg. Wij barstten in snikken uit; zij bleef rustig en zei: „Jullie hoeven niet zo te huilen, ik weet waar ik naartoe reis.” En tegen mij: „Over hooguit een paar jaar zijn we toch weer bij elkaar, pa?”
Ze heeft nog twee maanden geleefd. Lichamelijk is ze gesloopt, geestelijk niet. Met Job beleed ze: „Zou ik het goede van God ontvangen en het kwade niet?” In alle rust regelde ze alles voor haar einde. Dat heeft op haar omgeving geweldig veel indruk gemaakt. Mensen die de kerk de rug hadden toegekeerd, onder wie mijn eigen zoon, kwamen erdoor tot inkeer. Ruim duizend belangstellenden zijn wezen condoleren. Een Belgische rooms-katholieke collega van mijn schoonzoon zei na de begrafenis: „Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Hier was hóóp. Wil je mij meer vertellen over jullie geloof?” Die dingen hebben me zeer getroost in alle verdriet.”
De foto van zijn overleden dochter kreeg een plaats op het kastje onder het portret van Trijn. „Elke morgen sta ik een poosje naar hen te kijken. Soms zeg ik: „Jullie zijn boven, ik moet nog door het sterven heen.”
Dat kan me aangrijpen. Dan bid ik: „Heere, laat me toch niet verloren gaan, want ik moet er niet aan denken dat ik U eeuwig zou moeten vloeken in de hel.” Het is mijn diepste wens Hem eeuwig toe te zingen.”
Sinds hij werd getroffen door een lichte hersenbloeding, kost alles hem veel meer tijd. „Ik heb ’s morgens een uur nodig om me aan te kleden.” Vanwege een oogkwaal is zijn rijbewijs ingenomen. „Dan is je wereld ineens heel klein, vooral omdat ik door mijn lichamelijke omstandigheden nog maar weinig aan lezen toekom. Deze coronatijd doet er ook geen goed aan. De contacten binnen de kerkelijke gemeente verslappen. Gelukkig heb ik een aantal hechte geestelijke vriendschappen, ook buiten onze gemeente. Mensen met wie ik over het geestelijke leven kan spreken.”
Over de ontwikkelingen in de gereformeerde gezindte maakt hij zich grote zorgen. „Ik ben blij dat er kerkelijk meer zicht op elkaar is gekomen, mede dankzij het RD, maar inhoudelijk gaat het de verkeerde kant op. We worden meegevoerd door de tijdgeest, die alle kerken doortrekt. Mijn eigen kerk niet het minst.”
Tegelijk is hij dankbaar voor dat wat hem wordt geschonken. „Ik heb de Heere gebeden of ik het vijftigjarig bestaan van het RD zou mogen beleven. Niet dat ik zo belangrijk ben, maar die krant zorgde in Gods voorzienigheid voor een haarspeldbocht in mijn leven. De jaren daarna heeft Hij me altijd geholpen. Daar zou ik Hem nog hartelijker voor moeten danken. Vroeger dacht ik: als ik oud ben, gaat dat gemakkelijker, maar ik heb veel last van de duivel, de wereld en mijn eigen zondige vlees. Voor je het weet, lig je ondersteboven.”

Dagboek

Onderweg naar het einde wordt hij vaak bemoedigd door het Bijbels Dagboekje van Henriëtte W. Spiering, waaruit ook Trijn zo veel troost ontving. „Inmiddels heb ik tientallen exemplaren weggegeven. Eerst zocht ik ze zelf, op rommelmarkten en in kringloopwinkels. Intussen weet een aantal boekhandelaren dat ik er belangstelling voor heb. Ze bellen me op als ze weer een stapeltje hebben bemachtigd en ik deel ze vervolgens met vreugde uit. Van veel mensen hoor ik dat ze erdoor gezegend worden.” Op de vraag naar de belangrijkste les in de avond van zijn leven zwijgt hij even. Dan antwoordt hij met betraande ogen: „Ik leer mezelf steeds meer kennen als een arme dwaas die alles verzondigd heeft. Dat maakt het wonder dat Christus naar deze aarde kwam om zondaren zalig te maken alleen maar groter. Goddelózen worden met God verzoend. Het gaat niet om mij en wat ik geestelijk beleef; je moet Christus hebben. Zonder Hem zijn we niks. Zo graag zou ik meer zien van Zijn grootheid en heerlijkheid. Daar verlang ik sterk naar, al zou ik Hem nog veel vaker moeten aanlopen, aanwijzen en aanprijzen. Elke dag loop ik tegen mezelf aan, terwijl de Heere zo goed voor me is geweest.”
Verlost te zijn van zichzelf en volledig gericht op God, dat is zijn verlangen. „Ik wil niet naar de hemel om in de eerste plaats van mijn pijn en verdriet af te zijn, maar om Hem eeuwig groot te mogen maken. Waarom was het op mij gemunt, daar zo velen gaan verloren? Hij heeft me naar de Heere Jezus geleid, Die mijn schuld wilde wegnemen en me de Heilige Geest schonk. Die paste het heil toe aan mijn hart en bidt voor mij met onuitsprekelijke zuchtingen, omdat ik niet weet te bidden zoals het hoort.”
De verwondering over de aan hem bewezen genade wil hij voor Gods troon uitzingen. „Daar verlang ik naar en daar bid ik om. Elke dag. Als ik aan de doodsjordaan denk, vraag ik: „Heere, wilt U mij erdoorheen dragen, of mij de stenen van Uw vaste beloften doen voelen?” Met wat ik geestelijk heb meegemaakt, zal het niet gaan. Als ik binnen mag komen, is het als een arme zondaar en zullen alle hemelklokken van verbazing luiden.”

beeld: Renate Bleijenberg-van Leeuwen

Naschrift januari 2023

Dhr. K. Bokma is zaterdag 14 januari 2023 op 91-jarige leeftijd overleden.

Auteur

Huib de Vries

Volg ons lifestyle platform op instagram.