Overdag werkt hij bij het Reformatorisch Dagblad, in de avonduren verdiept auteur L. Vogelaar zich in de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten. Het leverde tientallen boeken op: over oefenaars, predikanten, gemeenten, ouderlingen en gezelschapsmensen. „Ik wil de lezers iets tonen van de rijke erfenis die we meedragen.”
Boven het bureau in zijn werkkamer hangt een foto van koning Willem-Alexander die hem de hand drukt. Journalist Rens Vogelaar (54) dankt de plaat aan een van de buitenlandse staatsbezoeken die hij voor het Reformatorisch Dagblad meemaakte. Voor deze krant verslaat hij niet alleen het doen en laten van het koningshuis, maar is hij ook algemeen verslaggever, zij het met bijzondere interessevelden: de Tweede Wereldoorlog, het koloniale verleden van Nederland in Indië en de watersnood van 1953. Over deze thema’s schreef hij naast krantenartikelen een aantal boeken.
Het grootste deel van zijn oeuvre is gewijd aan de kleine kerkgeschiedenis. Schrijven doet hij sinds zijn vroege jeugd. „Dat heb ik waarschijnlijk van mijn moeder geërfd. Rond mijn vijftiende wilde ik al journalist worden.” Na afronding van de pabostudie aan de Driestar in Gouda trad hij in 1990 in dienst bij het Reformatorisch Dagblad. Kort erna verscheen zijn eerste boek: ”Weerdigh t’ aenmercken”. Het biedt een beschrijving van de geschiedenis van de gereformeerde gemeente van Benthuizen, ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan. „Van 1984 tot 1987 heb ik in Canada gewoond, waar mijn vader predikant was. Voor mijn opleiding ben ik naar Nederland teruggekeerd. Ik vond een kosthuis in Benthuizen. Zo is het gekomen.”
Genealogie
Twee jaar later raakte hij betrokken bij publicaties over Elspeet, waar hij na de indiensttreding bij het Reformatorisch Dagblad woonruimte vond. „Vervolgens ben ik wat dagboeken en een bundel met preken van mijn vader gaan samenstellen.” In het najaar van 1994 pakte hij de oude draad op en ging hij zelfstandig boeken schrijven, in een opvallend hoog tempo. Intussen heeft hij zo’n veertig titels op zijn naam staan; daarnaast leverde hij aan pakweg 55 boeken een bijdrage. Het zijn voornamelijk publicaties over het verleden van de Gereformeerde Gemeenten.
„Van jongs af heb ik interesse voor geschiedenis, met name kerkhistorie. Als kind zat ik al in kerkelijke jaarboekjes te bladeren, rond mijn twaalfde jaar verslond ik ”Ledeboerianen en Kruisgezinden” van drs. H. A. Hofman. In mijn tienerjaren heb ik veel gelezen van de gereformeerde kerkhistorici dr. F.L. Bos, dr. J.C. van der Does, dr. J.C. Rullmann en dr. L. Praamsma, mannen die een grote kennis combineerden met een levendige schrijfstijl. Uiteindelijk kreeg mijn interesse voor de geschiedenis van mijn eigen kerkverband de overhand. Als je veel te doen hebt, moet je keuzes maken. Familie, werk en kerk komen in de eerste plaats, de boeken schrijf ik in de tijd die overblijft.”
Hoewel hij elk boek met enthousiasme maakte, heeft hij een bijzondere band met de werken waarin kerkgeschiedenis en familiegeschiedenis elkaar overlappen. „Je moet dan onder meer denken aan de biografie over ds. L. Vogelaar, mijn grootvader, en over ds. J. Vreugdenhil, de overgrootvader van mijn vrouw. Voor alle biografieën heb ik genealogisch onderzoek verricht, dat vind ik een voorwaarde voor zo’n boek. Het vraagt veel tijd, maar ik doe het graag en het is extra boeiend als het om je eigen voorgeslacht of dat van je vrouw gaat. Een voordeel van mijn baan is dat ik informatie die ik voor mijn heb werk verzameld, soms kan gebruiken voor mijn boeken. En omgekeerd.”
Van 1993 tot 2002 schreef Vogelaar van tijd tot tijd een artikel voor het intussen opgeheven blad De Hoeksteen, een tijdschrift voor vaderlandse kerkgeschiedenis. Sinds 1997 publiceert hij geregeld in het kerkhistorische tijdschrift Oude Paden. Ook levert hij meer dan eens historische artikelen voor bladen van zijn eigen kerkverband.
Engelstalige serie
Een bijzonder project was het beschrijven van de geschiedenis van de Netherlands Reformed Congregations, de Gereformeerde Gemeenten in Noord-Amerika. „Ik heb daar drie jaar gewoond en ben 26 keer terug geweest. In 1998 publiceerde ik ”Een gedenksteen opgericht.” Twaalf jaar later werd ik opgebeld door een man uit Norwich die het boek wilde vertalen. Die vertaling ben ik gaan uitbreiden.”
Het resultaat was een vijfdelige serie die tussen 2012 en 2017 werd gepubliceerd, onder de titel ”A memorial stone set up”. „Daarmee is echt een lacune gevuld. Onderzoek op het terrein van de kleine kerkhistorie is hier veel meer ontwikkeld dan daar. Een ander tijdrovend project was het beschrijven van het evangelisatiewerk vanuit de Gereformeerde Gemeenten sinds 1930.”
In de loop der jaren groeide zijn archief gestaag aan. Tegenwoordig maakt hij vooral gebruik van internet. „Vroeger zat ik op de zolders van gemeentehuizen vergeelde boeken door te nemen, nu kan ik het meeste via mijn computer vinden. Steeds meer archieven worden gedigitaliseerd. Ook de krantendatabanken Delpher en Digibron bevatten een schat aan informatie. Het beschikbare materiaal roept er soms om geordend en beschreven te worden. Een andere keer ga ik bewust op zoek naar informatie, omdat een bepaalde geschiedenis of persoon me aanspreekt. Zo interviewde ik voor de krant eens drie predikantsweduwen, onder wie mevrouw Dieleman, die op jonge leeftijd haar man verloor door een auto-ongeluk. Als 34-jarige weduwe bleef ze met negen kinderen achter. Ze vertelde zo aansprekend over de ondersteuning door de Heere op haar verdere levensweg dat ik heb gevraagd of ik haar geschiedenis te boek zou mogen stellen. Daar stemde ze uiteindelijk in toe, mits het pas na haar overlijden zou worden gepubliceerd.”
Hagiografie
Zijn kracht ligt volgens de auteur uit Scherpenzeel meer in het verzamelen, ordenen en chronologisch weergeven van gegevens dan in het diepgaand doorvorsen van het materiaal. „Ieder z’n vak. Het gaat er mij om dat in een vluchtige tijd, waarin veel in het vergeetboek raakt, waardevolle zaken uit de geschiedenis worden vastgelegd. Ik wil de lezers iets tonen van de rijke erfenis die we meedragen en de wortels van hun kerk. Hopelijk tot onderwijs en tot zegen. Dit werk is voor mij meer dan een hobby of vakmatig en leesbaar de feiten op schrift stellen. Het heeft zeker een geestelijke dimensie.”
Aan het verheerlijken van mensen heeft hij geen behoefte. Aan bewust bekritiseren evenmin. „Ik krijg van particuliere personen en kerkenraden veel materiaal aangereikt, waaronder brieven, dagboeken en kerkenraadsnotulen. Met het geschonken vertrouwen probeer ik integer om te gaan. Niet alles wat je tegenkomt, hoeft gepubliceerd te worden. Vertrouwelijke informatie heeft na tientallen jaren vaak nóg een zekere vertrouwelijkheid. Aan de andere kant moet geschiedschrijving geen hagiografie worden. Ook dominees en ouderlingen blijven mensen met zonden en gebreken.”
Met mondelinge informatie gaat hij behoedzaam om. „Interviews leveren vaak mooie verhalen op, maar indien mogelijk moet je die controleren aan de hand van schriftelijke bronnen. Nogal wat geschiedschrijving is sterk gebaseerd op één orale bron, soms niet de meest objectieve. Dat is een valkuil. Ontbrekende puzzelstukjes wil je graag invullen, maar het is riskant om dat te doen op grond van het verhaal van één informant.”
Bloemkool
Door de faam die hij verwierf als chroniqueur van de Gereformeerde Gemeenten, krijgt Vogelaar van jubilerende gemeenten geregeld het verzoek een gedenkboek samen te stellen. Meestal houdt hij de boot af. „Ik vind dat leden van de eigen gemeente dat moeten doen. Die zijn bekend met de ongeschreven geschiedenis. De belangrijkste zaken staan meestal niet in de notulen. Bovendien kennen zij de familieverbanden en de gevoeligheden. Ik wil desgewenst wel wat adviezen geven.”
Een van die adviezen is dat de auteurs moeten kiezen voor een werkwijze die bij hen past. „Er zijn mensen die het liefst eerst al het materiaal verzamelen en doornemen. Dan gaan ze pas schrijven, hoofdstuk na hoofdstuk. Prima, maar zo werkt het bij een ander niet. Verzamelen en schrijven gaan bij mij gelijk op. Mijn boeken groeien daardoor als een bloemkool, alle kanten op. De hoofdstukken dijen steeds verder uit, aan de hand van nieuwe informatie. Dat leidt ook tot verbeteringen of tot het schrappen van passages. Tot het laatst toe blijf ik aan de tekst sleutelen. Een van de lastigste dingen is het bedenken van een goede titel. Om als naslagwerk te kunnen dienen, moet een boek goede registers hebben.”
Door zijn werkwijze laat hij zich niet verleiden tot het afspreken van een deadline met de verantwoordelijke uitgever. „Gemiddeld ben ik een halfjaar langer met een boek bezig dan ik bij de start verwachtte. Ik lever de tekst pas in als die kant-en-klaar is. Tot nu toe heeft dat niet geleid tot afwijzing van een manuscript.”
Bemoedigend
In de loop der jaren ontstond er een goede band met anderen in het land die zijn gegrepen door de kleine kerkgeschiedenis. „We wisselen geregeld informatie uit. Het kringetje is maar klein en het wordt helaas nog kleiner. Natzijl en Ros leven niet meer, anderen zijn niet meer actief. De gemiddelde leeftijd stijgt. We zien uit naar nieuwe aanwas.”
Momenteel is Vogelaar druk met het samenstellen van een boek over 100 jaar gereformeerde gemeente Scherpenzeel, de gemeente waar hij zelf al achttien jaar diaken is. Het gereis door het kerkelijke verleden maakte hem nooit somber, laat staan cynisch. „Natuurlijk stuit je ook op menselijk feilen en falen, maar des te bemoedigender is het dat de Heere Zijn kerk in stand houdt. Hij gaat door, vaak in de lijn van de geslachten. Dit werk heeft me nog nauwer verbonden aan het kerkverband waarin ik door Gods leiding ben geboren en opgegroeid.”
beeld: Anton Dommerholt