Mijn vrouw heeft twee mannen, zegt ze. Nummer één ben ik; bijna 30 jaar en 90 kilo zwaar. ‘Man’ nummer twee is nog geen jaar oud en telt zijn gewicht in ponden. Tenminste, dat zou hij doen als hij kon tellen. Maar hij is een baby. En vrouwlief noemt hem een ”leuke vent”.
Als we met z’n drieën een rondje lopen, zegt ze dat ze met haar mannen op stap is. ’s Morgens geeft ze beide mannen een knuffel om hen goedemorgen te wensen. En ’s avonds kookt ze eten voor haar twee liefdes. Als ik haar vraag van wie ze het meest houdt, zegt ze diplomatiek dat ze elk van haar mannen op een unieke manier liefheeft.
Nu zou ik het haar kwalijk kunnen nemen dat ze de definitie van ”man” wel wat erg enthousiast uitholt door een baby die eretitel toe te kennen. Maar omdat mannen tegenwoordig wel gevoelig mogen zijn, maar niet moeten vervallen tot kleinzielig, houd ik me in. Ik verman me zelfs als ze ons zoontje als ”grote, stoere vent” kwalificeert; alleen omdat hij niet in huilen uitbarst als een dienblad omvalt. Vroeger, toen ze nog maar één man had, was ik haar grote en stoere vent.
Het wordt pas echt pijnlijk als ze haar voormalig grote en stoere vent gaat behandelen als een klein zielig jongetje. Zo spreekt ze soms, geheel per abuis, richting mij met verkleinwoordjes. „Ga je op je fietsje naar de supermarkt?” „Ik heb gedweild, wil je op je stoeltje blijven zitten?” Soms moet ik ettelijke seconden mijn kwade gezicht opzetten voordat ze zich haar vernederende uitspraken herinnert. „Oeps”, zegt ze dan. „Ik bedoelde natuurlijk: stoel. Want jij bent een grote jongen en zit op een grote stoel.”
„Dank je.”
Hoe win ik het respect terug, vraag ik me af als we een kop koffie drinken. Al mijmerend over die vraag verorber ik een kokoskoek. In gedachten verzonken reik ik naar een tweede lekkernij met eetpapier. „Euh-euh”, klinkt het verbiedend vanuit het strottenhoofd van vrouwlief. Verschrik trek ik mijn hand terug. „Sorry, mama.”