Tot 4 november was Roelof Bovendorp een vulkaan van energie. Die dag kreeg hij een epileptische aanval, veroorzaakt door een ongeneeslijke hersentumor. “Ik ben niet blij met die ziekte, maar had die wel nodig. Anders was ik doorgeraasd met carrière maken en bezit verzamelen.”
Het leven lacht Roelof Bovendorp (27) aan alle kanten toe. Op de commerciële afdeling van de Erdee Media Groep maakt hij snel promotie. Ook privé gaat het hem voor de wind. Zijn liefde voor Elise, in die tijd studente psychologie, blijkt wederzijds. In 2014 vraagt hij haar ten huwelijk met een opvallende advertentie in het RD: „Elise, wil je met me trouwen?” Ze kopen een vervallen jarendertigwoning, die hij voortvarend opknapt.
Een oud-collega attendeert hem in 2016 op een vacature bij de Barneveldse Kraanverhuur, waar hij wordt aangenomen als accountmanager. Opnieuw een carrièresprong. Met zijn Volvo V40 scheurt hij van klant naar klant. Tot 4 november, de dag waarop alles anders wordt.
„Ik ging topfit van huis, zoals altijd. ’s Middags om een uur of drie arriveerde ik op kantoor. Daar vertelde ik mijn collega over een mooie order die ik had gescoord. Tijdens dat gesprek voelde ik in mijn hoofd iets misgaan. Mijn hele lichaam verstijfde, ik kon niet meer praten en viel onderuit.”
In de ambulance, op weg naar het Gelre Ziekenhuis in Apeldoorn, komt hij weer bij kennis. „De verpleegkundige vertelde me dat ik een epileptische aanval had gehad. Dat zei me op dat moment niet zo veel. Epilepsie komt vaker voor. Wel vond ik het vreemd dat in het ziekenhuis alle deuren voor me openstonden. Nergens hoefde ik te wachten, overal ging ik voor.”
Met de intussen gealarmeerde Elise wacht hij na alle onderzoeken op de neuroloog. „Die hield zijn boodschap kort en krachtig: „Meneer Bovendorp, die epilepsieaanval komt ergens vandaan. U hebt een grote, kwaadaardige hersentumor.” Tussen topfit en ten dode opgeschreven lag anderhalf uur. Elise en ik keken elkaar aan en ontkenden het allebei: dit kán niet.”
„Aan een studie psychologie heb je op zo’n moment niets”, bevestigt Elise. „In een week tijd ben ik 5 kilo afgevallen, omdat ik niets kon binnenhouden. Dat is blijkbaar mijn manier van verwerken.”
Arendsnest
Zondagmiddag wordt Roelof uit het ziekenhuis ontslagen, dinsdag zit hij met zijn vrouw, zijn vader en een van zijn zussen weer tegenover de neuroloog. „Die draaide zijn beeldscherm naar me toe en liet me de tumor zien. Hij had de omvang van een grote appel; 10 bij 6 centimeter! De artsen begrepen niet dat ik daarmee nog leefde. Het gezwel drukte onder meer op het deel van de hersenen dat je planning en organisatie regelt. Dat maakte duidelijk waarom ik zo’n chaoot was. Ik werd ook steeds vergeetachtiger. „Ik zeg het eerlijk, hier ga je aan sterven”, zei de neuroloog. In één klap liggen al je idealen in scherven en wordt de dood naast je geparkeerd. Onderweg naar huis was het heel stil in de auto.”
De ontreddering gaat gepaard met dankbaarheid. „Als ik die aanval tien minuten eerder had gehad, op de snelweg, had ik het nooit overleefd. Ik heb nog genadetijd gekregen.” De eerste zondag dat hij weer naar de kerk kan, preekt de gastpredikant over Hizkia, die van Jesaja te horen krijgt dat hij moet sterven. „Hij bad niet om genezing, maar riep: „Wees Gij mijn Borg!” ’s Middags ging het over de zorg van God, die Mozes vergelijkt met de zorg van een moederarend. Ze leert haar jongen te vliegen door ze uit het nest te gooien. Angstig fladderend zien die beestjes de rotsen op zich af komen, maar net op tijd duikt de moeder onder dat jong en vangt het op. Ook ik voelde me te pletter vallen. Ik heb gesmeekt of het bij mij mocht zijn zoals bij die jonge arenden.”
Elise heeft de eerste weken het gevoel te figureren in een film. „Je praat wel, maar het dringt niet tot je door dat het over je man en jou gaat. Je zit in een soort overlevingsstand. De hulp die van alle kanten werd aangeboden, liet ik over me heen komen.”
Regenboog
De hersenoperatie in het Rotterdamse Erasmus MC wordt op de valreep een week uitgesteld, vanwege een spoedgeval. De martelende spanning duurt daardoor nog zeven dagen langer. Op 8 december reist de inwoner van Apeldoorn met Elise, zijn ouders en schoonouders naar Rotterdam. De ziekenzaal waar hij een plaats krijgt, is weinig moedgevend. „Naast me lag een vrouw die zelfs haar familieleden niet meer herkende. Een ander had een dwarslaesie, de derde kon niet praten.” De neurochirurg heeft hem eerlijk op de hoogte gesteld van de risico’s. „Dat het rechter deel van mijn lichaam verlamd zou kunnen raken, of dat ik niet meer zou kunnen praten. Het aanprikken van een bloedvat kon het acute einde betekenen.”
’s Avonds neemt hij afscheid van Elise en de wederzijdse ouders. „De nacht wilde ik voor mezelf hebben. Sterven is iets tussen God en je ziel, daar kan een ander je niet in bijstaan. Ik heb uit de Bijbel gelezen en naar psalmen geluisterd. Na mijn aankomst in Rotterdam zag ik vanuit mijn ziekenhuiskamer de regenboog. Die avond stuurde iemand me een lied met de regel: „Een boog in de wolken als teken van trouw.” Dat gaf me zó’n rust. Voor mij was de toekomst onbekend, maar voor God niet. Ik kon mijn leven in Zijn hand leggen en heb heel goed geslapen, zonder rustgevende medicatie.”
Elise brengt de nacht door naast haar moeder, in een hotelkamer. Het slaapmiddel dat ze heeft ingenomen, lijkt niets te doen. „Mijn gedachten dwarrelden alle kanten op. In mijn gedachten zag ik al een kist in onze woonkamer staan.”
Bestralingen
De operatie duurt ruim tien uur in plaats van de verwachte zeven uur. Het lukt de neurochirurg ruim de helft van de tumor te verwijderen. Het eerste wat bij Roelof na het ontwaken uit de narcose bovenkomt, is de psalmregel „Geloofd zij God, met diepst ontzag.” Praten lukt niet. „Ik kreeg geen klank goed uit mijn keel. De dag erna kon ik alweer wat woorden zeggen, na twee dagen complete zinnen. Zo ging het ook met lopen. Vrijdag ben ik geopereerd, dinsdag zat ik weer thuis.”
Tweeënhalve maand na de operatie beginnen de bestralingen, in Deventer. „Daar heb ik 33 keer twintig minuten lang op een tafel gelegen. Het masker op mijn hoofd werd aan die plank vastgeklonken, zodat ik me geen millimeter kon bewegen. Ik voelde de stralen als flitsen door mijn hoofd gaan, omdat ook mijn oogzenuw in het stralingsgebied lag. Het grootste deel van de tijd probeerde ik te bidden. De sfeer in de wachtkamer was heel deprimerend. Er zitten daar enkel mensen met kanker. Meestal was ik de jongste.”
Met het personeel krijgt hij een band. „Als ik een goede dag had, zei ik: „Goedemorgen dames, daar gaan we weer.” Aan het eind van de behandeling heb ik hun een beschreven kaart gegeven, en hun Gods zegen gewenst in hun moeilijke werk. Dat hebben ze enorm gewaardeerd. Ze kwamen me met z’n allen uitzwaaien.”
Chemokuur
Tien dagen later begint de chemotherapie. „De eerste pil kwam er na een uur alweer uit, op mijn gazon. Ik zag het gras voor mijn ogen doodgaan. Vijf dagen moet ik dat spul slikken. De week erna komt de echte klap, door de afgebroken immuniteit. Ik heb een oogontsteking gehad, oorontsteking, keelontsteking, een koortslip. Mijn eetlust is totaal weg, de meeste dagen voel ik me brak. Tot 4 november wist ik niet wat moeheid is, nu moet ik elke middag naar bed. Zo gaat het door tot april, als ik het volhoud. Om de drie maanden wordt een scan gemaakt, met alle spanning die dat geeft.”
Tussendoor heeft hij dagen waarin zijn oude optimisme overheerst. Recent kocht hij een brommobiel. „Mijn gewone rijbewijs ben ik kwijt, maar in zo’n 45 kilometerwagentje mag ik wel rijden. Zo probeer ik gebruik te maken van de mogelijkheden die er nog zijn. Je kunt niet de hele dag op een bank gaan zitten huilen.” Af en toe wisselt hij ervaringen uit met een oud-schoolmeester van hem. „Die kreeg acht jaar geleden te horen dat hij een hersentumor heeft. De herkenning geeft veel steun, al zoek ik niet te veel contact met lotgenoten. Dat kan ook deprimeren.
Met Elise kan hij al zijn gevoelens en verdriet delen. „Volgens de dokter hebben patiënten met mijn tumor gemiddeld tussen de vijf en zeven jaar te leven. Het kan ook twee of tien jaar zijn. Ik word menselijkerwijs gesproken geen veertigplusser, dat is wel heftig.”
Roepstem
Elise is de ene dag blij met de tijd die ze nog samen krijgen. Op andere dagen voelt ze opstand. „Waarom overkomt ons dit? Dat heeft Roelof veel minder." „Ik ben niet blij met die ziekte”, nuanceert Roelof, „maar had die wel nodig. Anders was ik doorgeraasd met carrière maken en bezit verzamelen. Ik liep al met het idee het huis van de buurvrouw erbij te kopen. Soms moet God ergens een streep doorheen zetten om je ogen te openen. Net als heel veel andere mensen noemde ik mezelf christen. Krijg je zo’n boodschap, dan vraag je je af: ben ik het echt?”
Die vraag is nog steeds niet verdwenen, al proberen anderen hem te bemoedigen. „De een zegt: „God geeft je toch rust?” Een ander komt met het gedicht „Voetstappen in het zand.” Erg lief bedoeld, alleen soms kan ik daar weinig mee. Ik had een pokerspel in huis liggen, en een cd van André Hazes. Die heb ik in de container gegooid, maar daarmee ben je geen ander mens. Ik moet mezelf erachteraan gooien en dat lukt niet. Daarom bid ik met Hizkia: „Wees Gij mijn Borg.” Soms zijn mijn dagen heel hoopvol, omdat er zaligheid in Jezus te vinden is. Er zitten ook duistere momenten bij. Ik moet vertrouwen op Gods plan met mijn leven, want niets gaat buiten Zijn wil. Voor anderen is mijn situatie een roepstem. Niet iedereen wordt tachtig.”
Fijne mannenbroeders
Aan onbekenden die ongevraagd langskomen om te horen hoe het geestelijk met hem gaat, heeft hij weinig behoefte. Aan bezoek van de wijkouderling en -diaken des te meer. „Dat zijn heel fijne mannenbroeders. Die zeggen: „Roelof, we hebben gelukkig niet ons woord maar hét Woord bij ons.” Daar heb je wat aan.”
Soms vraagt hij God om een wonder. „Dat die tumor ineens gewoon weg mag zijn. Ik weet dat mijn familie dat ook doet.” Vaker bidt hij om kracht en overgave. „Een zus stuurt elke maand na de chemokuur een kaart met de nummers 1 tot 12 erop, omdat ik 12 maanden chemo krijg. Op elke nieuwe kaart is een nummer doorgestreept. Ze willen allemaal iets voor me doen. Ook mijn werkgever gaat heel goed met de situatie om.”
Zo mogelijk gaat hij een dag per week met de brommobiel naar zijn werk. „De andere dagen probeer ik van huis uit wat te doen. Je kunt niet de hele dag in de Bijbel lezen. Veel andere dagen zit ik in het ziekenhuis: bij de oncoloog, de psycholoog, de cardioloog, de neuroloog, de diëtiste. Tussendoor moet ik bloed laten prikken, pillen halen, formulieren inleveren. Als ik de situatie op me in laat werken, zakt de moed me soms in de schoenen. Een mens wil niet sterven. Gelukkig heb ik m’n karakter mee. Daar ben ik God ontzettend dankbaar voor.”
Onzekere toekomst
Soms pakt Elise ’s nachts, als ze wakker wordt, zijn arm. Vooral als hij een slechte dag achter de rug heeft. „Om even te checken of hij nog ademt. Onzin natuurlijk, maar dan overvalt me ineens de gedachte: leeft hij nog?”
„We hadden al een geweldig huwelijk en het is nóg beter geworden”, lacht Roelof. „Als ik zelfs geen energie heb om te bidden, doet Elise het. Dat is heel bijzonder, als je vrouw voor jou bidt.” Sommige bezoekers komen met dikke geestelijke boeken aan. „Daar kan ik met mijn conditie niks mee.” Als hij wat leest, is het uit Gods eigen Woord. „Pas las ik Psalm 25. Dat is toch een bekend gedeelte, maar het was of ik het voor het eerst zag. „Aanzie mijn ellende en mijn moeite; en neem weg al mijn zonden. (...) Laat mij niet beschaamd worden, want ik betrouw op U.” Dan is nu zó herkenbaar voor me.” Soms is er weer de twijfel. Of hij zich die teksten niet zomaar toe-eigent. „Dan ga ik achter de piano zitten spelen, en zingen. Dat geeft me rust.”
Elise probeert bij de dag te leven. „Om het vol te houden, ben ik gewoon weer gaan werken. Als ik thuis ben, probeer ik te genieten van de goede dingen van die dag.” De toekomst is ongewis. „Als die tumor weer gaat groeien, kan er van alles mis gaan”, weet Roelof. „Het ergst lijkt me niet meer te kunnen praten. Als ik daarover pieker, houd ik mezelf voor: Kijk naar wat je nu nog wél hebt. Dat is een wonder, dat zeggen zelfs artsen die niet in God geloven.”
Beeld: André Dorst