Op een ander spoor

Op een ander spoor

Gerjanne v Lagen- Kampen- boekuitgave- RenateB _16_site

De kinderarts droeg een pleister. Om haar wijsvinger. Gewoon, een simpele pleister van de supermarkt ofzo. Het intrigeerde mij, hoe ze daar zat, haar vingers rustend op het toetsenbord, die ene pleister als stil teken van gebrokenheid.

Hoe ze daar zat, met al haar geneeskundige kennis, met al haar medische bekwaamheid, en dan die zwijgende pleister, als was ze een vegetariër met vlees op haar bord. Iets tegenstrijdigs had het, en het maakte haar kwetsbaar. Net zoveel mens als ik. Net zoveel mens als Fieke. Zou ze zichzelf gesneden hebben, tijdens het snijden van de ijsbergsla? Zou haar man de pleister om haar vinger gedaan hebben? Was ze eigenlijk getrouwd? Ik kan hier wel een boek over schrijven, bedacht ik me. Over de dokter die een pleister had. Of zoiets. Ik wilde een gesprek beginnen over de pleister, met haar de onvolmaaktheid van het leven bespreken, maar ik kwam hier niet voor haar pleister. Ik kwam hier ook niet voor mezelf. Ik kwam hier voor Fieke.

De kinderarts had net verteld dat Fiekes nieren schoon waren. Dat was mij een wonder, een zegen, een jubel. Nu vertelde ze me dat ze Fieke naar de oogarts wilde sturen. En naar het audiologisch centrum. Omdat Fiekes spraak wat achterloopt. Omdat kinderen met het syndroom van Fieke wel vaker doof of slechtziend waren. Dat had ze gelezen in Fiekes ‘alle-mogelijke-symptomen-dossier’. Even had ik het gevoel dat Fieke een afvinklijst was, niet een kind, niet een meisje, maar een checklist. Een papier. ‘Gelukkig zijn het geen levensbedreigende dingen,’ zei de arts, en ik knikte, en ik geloof dat mijn knikken er gedwee uitzag, zo voelde het voor mij, een beetje zoals een labrador kijkt. Begripvol en toch niet-begrijpend. Niet levensbedreigend, zei ze. Nee. Ze had gelijk. Maar het is soms zo moeilijk uitleggen dat heel veel druppels samen een emmer wel vol maken. Het is soms zo moeilijk verwoorden dat de vele steentjes samen de kruiwagen wel zwaar maken. Dus ik zei maar niets. Ik knikte slechts, tam.

We zitten niet helemaal op hetzelfde spoor, dacht ik.

We verstaan elkaar niet.

We spreken niet dezelfde taal.

‘O, nog één ding,’ zei ze, toen ze zag dat ik wilde opstaan, en ze stak haar vinger met pleister in de lucht. Al weet ik dat laatste niet meer zeker, maar in mijn herinnering was het zo. ‘Een volgende keer wil ik een psycholoog naar Fieke laten kijken. Wellicht kan ze over een tijd naar een speciale peuterspeelzaal hier bij het ziekenhuis. Dan krijgt ze daar fysio en logopedie, enz.’ Ze zei het alsof het een voorrecht was, maar ik verstond haar niet. Ja, ik verstond haar wel, maar ik verstond haar niet. Ik hoorde de technische woorden, maar de woorden landden niet in mijn hoofd, maar in mijn hart. En mijn hart dacht: een speciale peuterspeelzaal? Voor Fieke? Maar dat heeft ze toch niet nodig? Daar is Fieke veel te goed voor. Dat gaan we niet doen. En ik hoorde de arts wel zeggen dat het alleen maar voorzorg was, dat het wellicht allemaal niet nodig was, en ik hoorde het wel en ik verstond het ook, maar mijn hart distantieerde zich van het gesprek en in mij waren alleen maar vragen, alleen maar vragen. Zag de arts iets wat ik niet zag? Volgde ze nou het protocol of had ze een vermoeden van de noodzaak van zo’n peuterspeelzaal? Had zij Fieke met haar medische blik al verder afgepeld dan ik? Maakte mijn moederliefde mij blind? (Dat laatste vond ik een interessante vraag voor de oogarts. Maar dat terzijde). Maar ik vroeg het niet. Want we spraken niet dezelfde taal. We hoorden elkaar niet.

En opeens herinnerde ik mij een artikel van de psycholoog Manu Keirse. Hij schrijft: tijdens een gesprek tussen arts en patiënt kan er een verwijdering op taalniveau plaatsvinden De arts spreekt verstandelijk, zakelijk. De patiënt luistert hartelijk, gevoelsmatig. Dat is alsof de arts in de Hoofdstraat staat en de patiënt in de Dorpsstraat. Je kan elkaar niet horen. Je loopt niet hetzelfde pad. Bij het kruispunt ging de één links en de ander rechts.

En ik dacht: ja. Ja. Zo is het, en ik voelde het heel intens. Ik sta hier in de Dorpsstraat met mijn kind, met mijn hele hart hangend aan haar woorden. Maar ik kan de woorden niet goed horen, want zij staat in de Hoofdstraat. Haar woorden beklijven niet, want het gaat over feiten en over zaken en mijn hart zoekt duiding, mijn hart zoekt een exegese op gevoelsniveau. En ik voelde het scherper dan ooit: zij kan mij dat niet geven. Want zij voelt niet wat ik voel. Zij is zij en ik ben ik.

Deed de arts iets fout? Nee.

Had ze het anders moeten doen? Ik weet het niet.

Zij is Fiekes arts.

Ik ben Fiekes moeder.

Dat is een onoverbrugbaar verschil, dat is een kloof die niet met mensenhanden gedicht kan worden.

Wij zijn twee individuen. Ik zal nooit Fiekes arts worden. En zij zal nooit Fiekes moeder worden.

Het was goed zo.

Het is goed zo.

Dus opnieuw knikte ik. Vanuit de Dorpsstraat, maar ik denk toch dat ze het zag.

Dag, zei ik.

Dag, zei de kinderarts met de pleister.

beeld: Renate Bleijenberg-van Leeuwen

Auteur

Gerjanne van Lagen

Volg ons lifestyle platform op instagram.