Meer dan veertig jaar bracht ze wekelijks het Woord aan jonge kinderen op openbare scholen. „Soms enigszins diplomatiek, maar altijd vanuit mijn hart.” Ria Berkhoff-Wust (66) neemt deze maand afscheid van haar laatste school, in Kloosterhaar. „Voor dit werk is echt gebed nodig.”
Op een tafeltje in de hoek van de woonkamer van de voormalige boerderij in Vriezenveen ligt een stapel kinderbijbels. Ria Berkhoff-Wust begon ooit met Vreugdenhil, maar gebruikte later ook exemplaren van Kuijt, Van Dam, Laura Zwoferink en verschillende andere schrijvers. Ze pakt de tas die ze altijd meenam naar school. Die blijkt gevuld te zijn met kleurplaten over de christelijke feestdagen, met woordzoekers en ander materiaal waarmee kinderen op een eenvoudige wijze in aanraking worden gebracht met de Bijbelse boodschap.
Ria Berkhoff-Wust is geboren en getogen in Strijen. Al jong werd in haar hart de kiem voor het catechetenwerk gelegd. „Op de lagere school schreef mijn vader in m’n poëziealbum dat hij hoopte dat ik later met woord en daad zou mogen getuigen van de Heere Jezus. Ik ben dat nooit vergeten.” Ze citeert: „Toon met woorden en met daden, dat gij zijt een Christenkind, dat gedoopt is in Gods Name: boven alles Hem bemint.”
Toen kwam de liefde die ik tot op de dag van vandaag heb behouden: om zendings- en evangelisatiewerk te verrichten. Ik kom overigens uit een echte onderwijsfamilie. De betrokkenheid op school en kerk was groot.” Eveneens wist ze al jong aan wie ze de Bijbelse vertellingen wilde doorgeven. „Op de openbare school in de buurt zaten kinderen die thuis niet hoorden uit de Bijbel. Ze waren in de tijd van mijn jeugd misschien nog wel gedoopt, maar daar bleef het bij.” Of ze het ziet als een roeping? „Ergens wel. „Laat de kinderkens tot mij komen” is niet alleen een bevel aan de discipelen. Die opdracht geldt ons allen.”
Na de middelbare school volgde ze de catechetenopleiding van de Gereformeerde Bond in de hervormde kerk. „Dat was een hbo-opleiding, bedoeld voor pastoraal werkers en catecheten. Die duurde iets langer dan vier jaar en ik moest daarvoor op zaterdag naar Zeist.”
Volkskerkgedachte
De kerkenraad was in die tijd, zeker op het platteland, verantwoordelijk voor het godsdienstonderwijs op openbare scholen. „In de steden waren er soms stichtingen, maar in de dorpen was vanuit de volkskerkgedachte de hervormde gemeente meestal de eerstverantwoordelijke.” Na het vertrek van een plaatselijke predikant ontstond er een vacature. Dat resulteerde in een benoeming van Ria Wust per 1 september 1978. „Het was een voorlopige aanstelling, want ik moest nog examen doen.”
Het werk breidde zich gestaag uit in de wijde omgeving. In haar jonge jaren reed ze over de vele dijken in de Hoeksche Waard. „Op een gegeven moment gaf ik wel zeventien lessen, verdeeld over drie dagen en tien scholen in de hele polder. Met in totaal ruim 300 leerlingen.” Glimlachend: „Het was nog de tijd van het schoolbord en de krijtjes.”
Een vetpot was het niet. „In Strijen werd uitgegaan van een honorering die ongeveer overeenkwam met het salaris van leerkrachten op de lagere school. Overigens zonder pensioenopbouw en dergelijke. Lang niet alle kerkelijke gemeenten hadden die mogelijkheid. Er waren collega’s die werkten voor een kleine vergoeding of een boekenbon.”
Naast haar werkzaamheden op school behaalde ze enkele boekhouddiploma’s. Ze gebruikte die voor een tweede baan. „Ik heb een tijdlang de administratie voor een school voor voortgezet onderwijs gedaan.”
Ook toen al moest het godsdienstonderwijs een neutraal karakter hebben. „Evangeliseren mocht niet.” Maar het bood wel mogelijkheden om het zaad te strooien. „Vanuit de gedachte dat ons land joods-christelijke wortels heeft, kon ik de Bijbelse verhalen vertellen en de betekenis van de christelijke feestdagen uitleggen. Het was toegestaan het Onze Vader voor te lezen en toe te lichten. Maar het bidden mocht niet.
De Bijbelse boodschap diende neutraal te blijven. Dat kan natuurlijk niet, maar ik was altijd wel enigszins diplomatiek. Ik moest zo formuleren dat het werk kon doorgaan. Dat wilde ik graag. Het heeft voor mij altijd ontzettend zwaar gewogen dat elke leerling een ziel heeft voor de eeuwigheid. Het is een zaak voor de ouders of ze hun kind of kinderen de lessen laten volgen of niet. Zij zetten elk jaar hun handtekening om toestemming te verlenen voor het volgen van de godsdienstlessen.”
Lees het hele artikel in Terdege (nr. 5, 24 november 2021).
beeld: Irmgard Sprakel