Waar is Fieke?

Waar is Fieke?

Gerjanne v Lagen- mamagerjanne- Kampen- Renate B (18)

‘Toen ik terugkwam van het toilet, zag ik het. Fieke was weg. Ze hadden Fieke meegenomen. Haar plekje op het ziekenhuisbedje was schreeuwend leeg.

Twijfel borrelde in mij omhoog. Dat zouden ze nooit doen…, toch? Ze zouden Fieke niet meenemen zonder dat haar moeder… Bijna koortsachtig begon ik te zoeken, ik keek onder het zachtgele dekentje, ik keek onder het bedje, ik keek zelfs in de draagzak die als een vormeloos hoopje naast mijn stoel lag. Ze was weg. Ze was echt weg. Lichtelijk verontrust bleef ik zitten, slikte mijn paniek in, voelde maar één ding: een intens verlangen naar mijn dochter.

Een verpleegkundige bracht mij thee. Ik hoefde geen thee. ‘Waar is Fieke?’ antwoordde ik, toen ze vroeg of ik suiker wilde. Ze zei niks, wuifde wat naar de gang, schoof het schoteltje dichter naar mij toe. ‘Toe,’ zei ze. ‘Drink wat.’ Ik zou de thee niet drinken, al zou ze het in mijn mond gieten, ik zou gewoon niet slikken. ‘Ik mocht toch mee als ze haar onder narcose zouden brengen?’ vroeg ik, iets kalmer nu, en onwillekeurig duwde ik het schoteltje iets terug. ‘Ze hadden weinig tijd,’ zei de verpleegkundige alleen, en toen vertrok ze, mijn thee liet ze staan.

Een halve minuut bleef ik zitten. Het kan ook minder zijn geweest, onder druk laat tijd zich moeilijk raden. Ik zou Fieke gaan zoeken. Ze mochten mijn kind niet meenemen, ze hadden het recht niet, ze was van mij. Ik kende de weg in het ziekenhuis, ik zou haar wel vinden. Het kwam wel goed. Ik zou haar huiltje horen, ik zou haar van de onderzoekstafel rukken, ik zou alle slangetjes van haar lijf trekken. Ik zou haar in mijn armen nemen, haar lijfje tegen mijn borst, haar wangetje tegen de mijne. Mijn neus in haar donkere krulletjes, ‘Kusje,’ zou ik dan zeggen en Fieke zou haar open mond tegen de mijne drukken. Ik zou haar vinden.

Ik rende de gangen door, het verlangen naar mijn dochter bleek een onuitputtelijke brandstof. Langzamerhand veranderde het verlangen in boosheid, een woest iets werd in mij wakker en deed me struikelend rennen. Toen hoorde ik haar. Heel onduidelijk, heel zacht, maar het was onmiskenbaar Fieke. Ik gooide een willekeurige deur open, en daar lag ze. Fieke. Vijf, zes witte jassen om haar heen, één arts citeerde woorden die ik niet begreep. Een verpleegkundige typte driftig op een toetsenbord, als was ze de notulist van een vergadering over de kabinetsformatie. De artsen bogen steeds dieper over Fieke heen, zodat hun neuzen haar lichaam bijna raakten. Zwarte armharen piepten onder een witte mouw vandaan, ik zag gestrikte veters van zwarte schoenen. Die man had vanmorgen gewoon zijn veters gestrikt en dat maakte me opeens verschrikkelijk boos en door mijn stem te gebruiken stapte ik hun wereld binnen: ‘Stop!’ Ik griste Fieke van de tafel, had een moedermacht die zij niet hadden, sloeg die armen, al die witte armen, weg, wég. Ik voelde handen om mijn polsen, één arts zei: ‘Haar syndroom is zo zeldzaam, mevrouw. We wilden dit nader bestuderen. Kom, bedaar wat. Geef uw kind terug.’ En een andere arts met blauwe bril: ‘U zei ook niet dat we haar niet mochten meenemen en wie zwijgt, stemt toe.’ Ik fluisterde dat ik naar het toilet was, dat ik ook niks had kunnen zeggen, maar ik zei het zo zacht dat ik niet wist of hij het hoorde.

Ik wilde ook schreeuwen dat ze haar met rust moesten laten, dat Fieke mijn kind was. Dat die hele medische wereld niets anders deed dan mijn kind afpakken, mijn kind steeds weer afpakken, allemaal goedbedoeld, ja ja JA, maar laat haar los, laat haar gewoon los, ze is van mij, jullie kennen haar niet, Fieke is gewoon Fieke, ze heeft niets, nee, níet een spuit, nee, NIETS meer, jullie blijven van haar af, horen jullie mij? Horen jullie mij? Maar ik schreeuwde niet, ik fluisterde ook niet, want het praten lukte niet, en ik wilde wegrennen en mijn benen bewogen ook, maar ik kwam niet vooruit, ik bleef maar stilstaan op dezelfde plek, daar in dat witte, zwarte kamertje. En één arts greep Fiekes voetje, en hij had een spuit en hij zei: ‘Ik spuit haar nu, want wie zwijgt, stemt toe,’ en opeens  krijste iemand zo hard dat ik Fieke bijna liet vallen, tot ik opeens besefte dat ik het zelf was die krijste.’

Toen werd ik wakker. Eindeloos vermoeid. Ik vertelde de droom aan Geurt. ‘Dit zegt heel veel over je diepste gevoelens,’ zei hij.

En ik zweeg.

beeld: Renate Bleijenberg-van Leeuwen

Auteur

Gerjanne van Lagen

Volg ons lifestyle platform op instagram.