Alles doen we samen. Mijn vrouw en ik. Ik zoek de sokken uit de wasmand bij elkaar, zij hangt ze paar bij paar aan het wasrek. ”Dat kleffe gedoe slijt wel als je langer bent getrouwd”, schamperde een zelfverklaarde realist toen hij hoorde dat we een halfjaar getrouwd zijn.
Tijdens een van onze stedentripjes kreeg de cynist bijna gelijk. „Ik heb zin in morgen”, zei ik nog op de avond dat we in de Bulgaarse hoofdstad landden. Immers, wie een paar daagjes naar Sofia gaat, kan niet zonder een bezoek aan een schitterend klooster net buiten de stad. Machtige koepels zijn beschilderd in felle kleuren en getuigen stil van een rijke geschiedenis. Unesco Werelderfgoed. Dat wil een mens zien.
„Ik ben ziek”, klonk het de volgende ochtend ietwat benepen. Even later sprinten blote voeten richting de badkamer. Dan een geluid waar ook mijn maag op reageert. „Wat vervelend voor je, schat”, probeerde ik manmoedig. Nee hè, denk ik vol zelfmedelijden. „Niet nu.”
Een halfuur later bevind ik me op de besneeuwde straten van Sofia. Zij had me ervan verzekerd dat ze de hele dag in bed zou blijven. Te ziek om te bewegen. Maar ze vond het echt niet erg als ik naar het klooster zou gaan. Dat gunt ze me. De trip is al betaald en ik kon toch niets voor haar doen. De hele dag met een zieke op een muffe hotelkamer zitten is toch ook niets? Het klinkt logisch. En dat is het natuurlijk ook, besluiten we.
En dus schiet ik tijdens de drie kwartier durende wandeling volop plaatjes. Van een typisch Sovjetgebouw, een dampende riolering en de brug met de leeuwenkoppen. Zo zijn we toch een beetje samen op stap, houd ik mezelf voor. Bij elke stap klinkt de het-slijt-wel-opmerking minder luid.
Als de touringcar in zicht komt en de gids een hand van me krijgt, gaat de telefoon. „Ik ben beter”, klinkt het haast triomfantelijk aan de andere kant van de lijn. Ik bedenk me geen moment en glibber over de spekgladde straten in drie kwartier weer terug naar het hotel.
„Sorry sorry sorry sorry sorry”, klinkt het als de deur opengaat en een warrige haardos en een pyjama de deur opendoet. Dan weer het vertrouwde sprintje richting het toilet. Als ik even later uit solidariteit met de zieke toch onder de lakens kruip, kan ik een glimlach niet onderdrukken.
Het slijt niet.