De dichter vlucht tot de Heere als een onwaardige. Dat blijkt uit het woordje ”och”. Tegelijkertijd blijkt hieruit de grote noodzaak dat de Heere te hulp komt. Het wil zo veel zeggen als: Heere, haast U tot mijn hulp. Het kan geen uitstel meer lijden. Ik kom om in mijn hoogste aanvechting. Heere, als U er niet aan te pas komt, kom ik om. O, alstublieft, help mij. Hij heeft het over zijn ziel. Die moet bevrijd, verlost worden. Van zijn zonden, van benauwdheid, van angsten der hel. >Och HEERE! bevrijd mijn ziel. (Psalm 116:4b.) Wie zo in waarheid leert smeken aan Gods genadetroon, zal verhoord worden. Omdat er Eén is geweest Die Psalm 116 volkomen heeft doorleefd. Dat is Christus, de lijdende Borg. Heel Zijn leven zag Hij de dood voor ogen, maar heel bijzonder aan het einde van Zijn leven, toen Hij steeds dieper afdaalde op de trappen van Zijn vernedering. In de hof van Gethsémané troffen Hem nog de angsten der hel, die Zijn zweet zelfs maakten tot grote druppels bloed. Hij zag Gods toorn op Zich afkomen. Wat werd Zijn ziel toen zeer beangst en bedroefd. Op Golgotha daalde Hij daadwerkelijk af ter helle. Toen moest Hij de gemeenschap met Zijn Vader missen en dat deed Hem schreeuwen vanuit Zijn onuitsprekelijke benauwdheid en angst der hel: „Mijn God, Mijn God waarom hebt Gij Mij verlaten?” Maar Hij heeft in die weg alles volbracht, zodat er verhoring kan komen voor een arme zondaar die roept en smeekt: „Och HEERE! bevrijd mijn ziel.” _Ds. J. de Bruin, Rotterdam-Kralingen_