Zonder harnas - Terdege

Zonder harnas

Gerjanne v Lagen- mamagerjanne- Kampen- Renate B (40)

Maandag 18 januari 2021 maakte ik de meest verdrietige dag tot nu toe mee met onze Fieke. Fieke was precies een half jaar plus 1 dag. Ik weet niet waarom ik dat erbij schrijf, maar ik schrijf het erbij.

Omdat de artsen op een echo zagen dat er iets niet goed was met Fiekes nieren, moest Fieke een dagje aan het infuus. Door vervolgens op de nucleaire afdeling een contrastvloeistof in het infuusje te spuiten, konden ze op de scan zien waar het misging. Dat was het doel, toen ik die 18e januari het bekende loopje van auto naar kinderpoli maakte.

En ik had mezelf gehard. Prikken is niet fijn, wist ik. Maar wat moest, dat moest. Ik had me in een emotioneel harnas gehesen: ik kon dit. De artsen zouden een sterke moeder ontmoeten. Ze zouden geen traan zien. Niet zozeer vanwege het feit dat ik emotie een zwakte vind, maar wel vanwege het feit dat ik medelijden van artsen maar moeilijk kan verteren. Dus geharnast, om niet te zeggen gepantserd, stapte ik het kleine ‘prikkamertje’ binnen.

En toen begon het. Het prikken. Het zweten. Fiekes huilen. Haar spartelen en trappelen. Want het prikken lukte niet. Het ging niet. Bij verpleegkundige 1 niet. Bij arts 2 niet. Bij arts 3 niet.

En Fieke huilde. Ze huilde zo. Een pedagogisch medewerker probeerde haar af te leiden met een gouden glitterbal, maar Fieke krijste. Ik streelde haar wangetje. Ik zweette. Ik zong zachtjes in haar oor. Ik neuriede. Ik probeerde Fiekes ogen te vangen, haar ogen in de mijne, even met haar ogen alleen zijn, haar ogen en mijn ogen als op een eilandje. Maar Fieke was in haar eigen bubbel van verdriet en pijn, van onbegrip en leed. En opeens wilde ik die bubbel openscheuren. Ik wilde Fieke meetrekken, weg uit haar intieme kleine beleving van intens verdriet en eenzame pijn. Ik wilde een banaan voor haar prakken, haar de rest van de dag hapjes voeren. Ik wilde haar blauwe handje kussen en haar tranen afvegen aan mijn wangen. Ik wilde de donshaartjes op haar wangetje langs mijn neus laten glijden, met haar onder de dekens van mijn bed liggen in een bubbel van warmte en geborgenheid, en zachtjes zingen over vlinders en bloemen, schapen en een goede Herder.

Maar het kon niet. Het kon echt niet.

Arts 4 was oud en met ruitjesbroek en pakte Fiekes handje als was het een kostbare gouden ketting. Mijn ogen bestudeerden de grijze krans van haren om zijn hoofd, de ouderdomsmoedervlekken op zijn kale kruin. Ik zou het nu nog na kunnen tekenen. ‘Zo moet het goed zijn,’ zei de grijze krans na nog een paar gillende minuten. En ook: ‘Maar het is erg fragiel.’ Fiekes arm ingezwachteld, het hing zwaar naar beneden. Ik griste Fieke naar me toe, alsof ik bang was dat iemand anders haar mee zou nemen. Haar schokkende lijfje tegen de mijne; één moment wist ik niet wie wie troostte. ‘U hebt het goed gedaan, mevrouw,’ zei één van de artsen, maar de woorden bleven hangen bij mijn oorschelp, kwamen niet in mijn hart. Ik had haar mee moeten nemen, dacht ik van binnen. Ik had haar moeten beschermen, haar moeten behoeden voor de pijn, haar in mijn harnas moeten trekken. Ik had voor haar moeten vechten, ik had met mijn hand haar handje moeten omhullen.

Maar het kon niet. Het kon echt niet.

En toen Fieke onder de scan lag, zei de 5e arts het: ‘Ik heb slecht nieuws mevrouw. Het infuusje zat niet goed. De vloeistof is niet zichtbaar op de scan. Alles zal een andere dag opnieuw moeten’.

En toen viel mijn harnas af. Ik heb Fieke als in een waas aangekleed, ben het invalidetoilet ingevlucht. Heb Geurt gebeld – hij nam niet op -, mijn vriendin gebeld. ‘Het is allemaal voor niets,’ huilde ik, en toen gooide ik weer op. En toen Geurt belde, zei ik het weer: ‘Het was allemaal voor niets’, en veel verder kwam ik niet.

Met Fiekes in verband verpakte handje in de mijne en zonder harnas ben ik naar de auto gelopen. Ik ben naar huis gereden. En ik weet het. Ik weet het echt. Ik schrijf nu over klein persoonlijk leed. Het was geen Auschwitz. Het was geen levensbedreigende situatie. Ik weet het echt. Maar het waarom van het klein onnodig lijden golfde door mij heen, en ik weet nog dat ik dacht: ik begrijp God niet.

Maar ook herinnerde ik me wat ik net die week las: God willen begrijpen is zoiets als de oceaan (van Zijn wijsheid) in het emmertje (van ons verstand) willen doen. Dus gelukkig kan ik God niet begrijpen. Anders zou God geen God meer zijn. En mijn vingers knepen krampachtig hard in het stuur, alsof ik die laatste zin wilde vasthouden, wilde ingraveren in mijn lijf, wilde koesteren als een kostbare schat.

Bij het avondeten vertelde ik het. Zonder de scherpe randjes, want de kinderen waren erbij. Vol ‘oh’s’ en ‘ah’s’ aaiden de kinderen Fieke, zag ik hoe de liefde voor hun zusjes zich verdiepte, verstevigde. En tegen Geurt zei ik, alsof ik mijn verdriet wilde uitleggen: ‘Ik vind haar gewoon zo lief...’ En zonder iets te zeggen legde Geurt zijn hand op mijn hand, zomaar, tussen de pan sperziebonen en de pan gehaktballen in. Zwijgen zegt soms meer dan een boek. En ik zei ook: ‘Ik had moeten vragen of ík het infuus van haar over had kunnen nemen.’

En ik weet dat dat wensdenken is. Maar ik had het zo graag gewild. Ik had het zo heel erg graag gewild.

Maar het kon niet. Het kon echt niet. En het zal nooit kunnen. Ik moet loslaten. Overgeven. Mezelf en Fieke als een emmertje laten meedeinen op die eindeloze Oceaan. Meer niet.

beeld: Renate Bleijenberg-van Leeuwen

Auteur

Gerjanne van Lagen

Volg ons lifestyle platform op instagram.