”Ineens dringt het tot me door: hij krijgt niets te eten. Er is bij hem thuis niets. Dat is bij ons nooit voorgekomen. Geroosterde rogge als de koffie op is, soep van viskoppen en een stuk brood met tevredenheid, dat is weleens voorgekomen. (…) Ik probeer me voor te stellen hoe het geweest moet zijn toen ze het behang van de muur trokken om de lijm waarmee het was vastgeplakt.”