Boas (2) overleefde een septische shock - Terdege

Boas (2) overleefde een septische shock

Boaz- ds. van Vulpen - Urk- RenateB _14_

Plotseling werd hij ernstig ziek, Boas van Vulpen (nu 2) uit Urk. Een septische shock zorgde ervoor dat het ventje een jaar geleden in levensgevaar was. Zijn ouders blikken terug.

Het is 5 januari, de laatste zondag van de kerstvakantie. Het hele gezin Van Vulpen kampt met verkoudheid. Als laatste lijkt ook Boas aan de beurt te zijn. Hij is hangerig en voelt zich duidelijk niet lekker. De dag erop verslechtert zijn situatie. Hij krijgt koortspieken en er zijn momenten waarop hij helemaal stil valt en alleen maar op schoot zit. En dat terwijl hij normaal juist een heel levendig mannetje is, vertellen zijn ouders.

Als hij begint te trillen en zijn ogen wegdraaien, weten ze zeker dat er iets goed mis is. Vliegensvlug wikkelen ze hem in een deken en rennen de straat over, naar de huisarts die iets verderop woont.
De dokter heeft niet veel tijd nodig om de diagnose te stellen: een septische shock. De bloedcirculatie is niet in staat om de organen van voldoende zuurstof te voorzien. Een ambulance brengt Boas naar het ziekenhuis in Zwolle.

’s Nachts vliegt de koorts omhoog. „Hij zag grauw”, vertellen zijn ouders. „Soms riep hij alleen maar: „Mama!” En als hij overeind wilde komen, rolde hij ondersteboven, zo zwak was hij.”
Hans van Vulpen, predikant op Urk, krijgt die dinsdag bezoek van een collega. De man schrikt van wat hij ziet. „Hij dacht dat Boas in onze armen zou sterven, zo erg was hij er aan toe. De artsen waren alleen maar bezig met het vullen van infusen om zijn bloedsomloop overeind te houden.”
Niets lijkt te werken. Johanne van Vulpen: „Wat er dan door je heen gaat! Ik had alleen nog maar één schreeuw naar Boven.”

Zijn moeder zit naast Boas’ bed als ze ziet dat zijn hartslag plotseling schrikbarend hoog wordt. Ze drukt op de alarmbel, maar die doet het niet. „Toen ben ik de gang op gerend: Er moet nu iemand komen!” De artsen rennen letterlijk met het bed van Boas naar de intensive care. Daar verzamelt zich algauw een man of zeventien aan medisch personeel rondom hem.
Boas wordt voorbereid op een transport naar het UMC Groningen. Eigenlijk kan dit niet, hij is niet stabiel genoeg om vervoerd te worden. Maar omdat het zijn enige kans op overleven is, gaat het transport toch door. „Achteraf zeiden de artsen: We dachten dat hij in de ambulance zou overlijden.”
In Groningen wordt de kleine Boas meteen aan een hart-longmachine gelegd om de bloedsomloop zo snel mogelijk optimaal te krijgen. Ze nemen niet eens de tijd om Boas naar de operatiekamer te rijden: de ingreep vindt plaats op de intensive care. Er is geen tijd meer te verliezen.
„Zijn buik en romp waren nauwelijks nog doorbloed. In Groningen zagen we zijn armen en benen langzaam donker kleuren.” Johanne laat een foto zien van Boas in het ziekenhuis. Een klein jongetje, beplakt met slangetjes, opgezet van het vocht dat hij binnenkrijgt en grauw van kleur.

Vaderarmen

De operatie verloopt succesvol, maar de dreumes knapt er niet van op. De dagen die volgen, blijven spannend. Hans: „Alles was bij hem uitgevallen. Zijn hart- en longfunctie waren door een machine overgenomen. Zijn nieren functioneerden niet meer zelfstandig. Hij lag aan de beademing. Zijn hersenactiviteit werd in de gaten gehouden. Er stonden wel dertig infusen naast zijn bed.”

Die dinsdag gaat Boas de nacht in terwijl de situatie uitermate kritiek blijft. Zijn ouders slapen op de ic. Nou ja, slapen. Hans: „Dan denk je: gaan we hem kwijtraken? Wat betekent dat dan?” Johanne: „We riepen allebei tot God.” Hans: „Uiteindelijk konden we het die nacht toch overgeven. Ik wist: mijn vaderarmen zijn te kort om hem te dragen, maar de armen van God dragen tot in eeuwigheid. Dat gaf rust te midden van de storm. En tegelijkertijd scheurt het dreigende sterven van je kind natuurlijk je ouderhart.”

Somber

In de vroege woensdagmorgen stuiten de Van Vulpens in de gangen van de ic op een arts. Een sombere arts. „Hij reageert niet op de behandeling”, vertelt hij de ouders. „En we kunnen niet meer doen dan dit. Laat de andere kinderen komen.” Hans: „Wij zeiden: „We zullen zorgen dat ze er vanmiddag zijn, dan zijn ze vrij.” Maar dat vond de arts niet goed. Ze moesten die morgen nog komen. „Dan zullen wij zorgen dat hij nog leeft”, zei hij.”

Hun hart bloedt als ze dit nieuws krijgen. „Dat doet zo ontzettend veel pijn.” Johanne pakt haar dagboek erbij. Ze leest voor: „Als je gaat sterven, kunnen papa en mama niet meer voor je zorgen. Dan ga je naar de Heere Jezus. Die zal voor je zorgen. Wij komen later ook, we zullen je weer zien.”
Ze legt het schriftje neer. „Dat je als ouders op zo’n punt kunt komen, dat kun je van tevoren niet bedenken.” Hans: „Mensen zeggen soms: we voelen met je mee. En dat bedoelen ze goed, dat weet ik. Maar toch weet je dan niet wat je zegt. Zo’n situatie kun je je niet inleven totdat je erin zit.”

Vrede

Ondanks het dreigende overlijden van Boas ervaart het echtpaar Van Vulpen vrede. Johanne: „De Heere was er bij. Zijn nabijheid is toen ook niet meer geweken.” De dinsdagavond ervoor is een groepje gemeenteleden uit Urk bij elkaar gekomen om voor Boas te bidden. Het gebed herhaalt zich de dag erop en verspreidt zich als een inktvlek door het land. Johanne: „Het medeleven was enorm. Overal steeg een gebed op naar de hemel.”

Juist dat gebed maakt dat ze zich in deze nood zo gedragen weten, beseffen ze achteraf. Johanne: „Toen onze kinderen die woensdagmorgen afscheid van Boas kwamen nemen, kon ik hun heel duidelijk uitleggen wat er met hem aan de hand was, terwijl hij daar –voor zover iedereen wist– lag te sterven. God gaf mij daar de krachten voor. De Heere zal voorzien, hoe dan ook, zeiden we tegen vrienden die, soms huilend, de afdeling op kwamen. Ik kon niet uitleggen hoe we dat zo ervaarden, maar het was zo.” Hans: „En het maakte ons er heel stil, dankbaar en klein onder.
Er is niemand die God zoekt, maar God zoekt de mens op in zijn nood. Dwars door alles heen wordt Hij groter.”

Front

Terwijl Boas in Groningen voor zijn leven vecht, vormen de Urkers een front om de Van Vulpens heen. Hans: „Dan leer je de gemeente pas echt kennen. Mensen wilden alles voor ons doen. Ze vingen onze kinderen op. Ze reden heen en weer tussen Groningen en de logeeradressen van onze kinderen. En als ik ernaar vroeg, was het antwoord: We zijn blij dat we iets konden doen.” Johanne: „Elke week konden we een doos ophalen met eten voor de hele week. Er zat niet alleen een warme maaltijd bij, maar ook toetjes, salade en iets voor bij de koffie.” Hans: „Ze hebben zelfs ons hele huis voor ons opgeruimd.” Ook voor het verplegend personeel wordt goed gezorgd. Hans: „Ik kreeg op een gegeven moment een doos met gebakken vis mee voor de verpleging. En een doos met roombroodjes. „Ja”, zeiden de verpleegkundigen, „als hier Urkers liggen, worden we gevoederd.””

Hoop

Op woensdagmiddag lijkt er voor het eerst verandering te komen in Boas’ situatie. Johanne: „Ik stond ’s middags bij zijn bed en voelde gewoontegetrouw aan zijn beentje. Dat was anders koud. Maar toen ineens leek het wat warmer te zijn. Ik kreeg hoop en heb een arts geroepen.”

Vanaf die dag gaat het met de gezondheid van Boas op en neer. Vier dagen later wordt het echtpaar Van Vulpen vroeg in de morgen gebeld. Boas’ bloeddruk is erg laag, er lijkt iets niet goed te zijn. Een cardioloog die een echo van het hart maakt, ziet er bloedpropjes zitten. Gelijk wordt het operatieteam opgeroepen. Zijn ouders kunnen Boas nog een kus geven, en zo gaat hij weg. Johanne: „Ze zeiden dat dit een zeer risicovolle operatie werd die minstens drie tot vier uur zou duren en dat het mogelijk was dat hij er niet meer uit zou komen.”  De Van Vulpens vragen meteen om gebed van hun familie, vrienden en gemeenteleden.

Al biddend bevinden zijn ouders zich in de wachtkamer als na een uur ineens de mobiele telefoon van Johanne gaat. Zij: „Veel te vroeg. Dat kon alleen maar slecht nieuws betekenen. Ik durfde niet op te nemen en riep Hans, die juist op de gang was.”

Wat blijkt? De operatie is al achter de rug en er is geen enkel stolsel aangetroffen. „De chirurg zei: „Waarschijnlijk hebben we een schaduw op de echo ten onrechte voor een stolsel aangezien.” Maar wij wisten dat er een wonder was gebeurd, dat de Heere de stolsels had weggenomen. De arts zei later ook: Er moet iets hogers zijn.”

Omdat ze Boas toch moeten opereren, besluiten de artsen meteen de hart-longmachine los te koppelen. En dan ontwaakt hij langzaam, heel langzaam uit de coma. Op 29 januari lacht hij voor het eerst weer tegen hen. „Mama”, zegt hij.

Restschade

Nu Boas wakker begint te worden, komen de artsen er pas aan toe om te kijken welke restschade hij aan de septische shock zal overhouden. Hans: „„Reken je niet rijk”, zeiden ze tegen ons, toen het eerste gevaar van de shock was geweken. „We hebben zo diep ingegrepen, dat het kan zijn dat hij daardoor overlijdt. En ook de schade van de septische shock kan hem het leven kosten.””

Er zijn vooral veel zorgen om zijn linkervoetje, dat voor een groot deel koud en zwart is. Begin februari wordt hij geopereerd. De artsen zien geen andere mogelijkheid dan een deel van het voetje te verwijderen. De huid onder de voet wordt volledig weggehaald en daarvoor in de plaats wordt huid van zijn bovenbeen gezet.

De andere zwartverkleurde huid, onder meer op de neus, oren en benen, herstelt. Maar de vingertoppen blijken onherstelbaar beschadigd. Een operatie is daarvoor echter niet nodig. De topjes zijn vanzelf afgevallen. Hans: „De chirurg wilde zo min mogelijk ingrijpen. „Zoals het lichaam het zelf kan, zo kunnen wij het niet”, zei hij. Inderdaad zijn z’n vingers mooi glad. Het valt helemaal niet zo op dat de topjes er niet meer zijn.”

Noodmedicatie

Na acht weken mag Boas eindelijk naar huis om de medicatie daar verder af te bouwen. Begin mei kan ook de sondevoeding stopgezet worden. Ze moeten die eerste tijd nog elke week naar Groningen om allerlei specialisten te zien: de plastisch chirurg, de oogarts, de oorarts, een arts voor de bijnieren en een kinderarts voor de algehele gezondheid. Ook nu is de ziekte nog geen verleden tijd. Zo hebben Boas’ ouders standaard een nooddosis van het hormoon hydrocortison bij de hand, omdat zijn bijnieren zijn beschadigd en zijn lichaam deze stof niet voldoende aanmaakt.

Hoe belangrijk dit is, bleek afgelopen zomer. De Van Vulpens waren voor het eerst sinds lange tijd op vakantie in Duitsland, toen Boas tijdens een wandeling problemen kreeg. Johanne: „Hij wilde niet eten, begon over te geven en erg te zweten.” De ouders dienen de noodmedicatie toe en Boas wordt samen met zijn vader per helikopter naar het ziekenhuis vervoerd. Daar moet hij een week blijven.

Hans: „De kans dat zoiets nog eens gebeurt, is niet uitgesloten. Zijn bijnieren kunnen na verloop van tijd herstellen, maar het kan ook zijn dat Boas altijd afhankelijk blijft van medicatie.” De tijd die hij naast Boas’ bed doorbrengt in het Duitse ziekenhuis, geeft Hans de tijd om te reflecteren. „Psalm 63:4 kwam toen heel sterk naar voren: Gods goedertierenheid is beter dan het leven, mijn lippen zullen u prijzen. Daar heb ik later ook een preek over gehouden.

Boas is voor het leven getekend. Hij is zijn vingertoppen en een deel van zijn voet kwijt. Zijn benen zitten onder de grote littekens. Maar we hebben zo sterk de hand van de Heere gezien in ons leven en dat van Boas. We hebben ervaren: als we alles moeten loslaten, blijft Gods goedertierenheid over; Zijn trouw en liefde, de gave van Zijn Zoon. Want het leven is goed, maar Gods goedertierenheid beter.” Aan de verwerking van alles wat er vorig jaar is gebeurd, is het echtpaar nog nauwelijks toegekomen.

De coronatijd was een drukke tijd voor de predikant. In september kregen ze tot hun vreugde bovendien opnieuw een kindje. En eind vorig jaar werd Hans flink ziek vanwege corona. Johanne: „Een collega van Hans zei: Jullie moeten er samen eens een midweek tussenuit, een lange strandwandeling maken. Maar dat moet nog gebeuren.” Hans: „De eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat we Boas ook niet zomaar durven achterlaten. Als ouders kunnen wij hem lezen en weten we wanneer er iets mis is. Maar anderen merken dat misschien niet op.”

Handicap

De toekomst van Boas is nog steeds best onzeker. Johanne: „Als zijn bijnieren deze maand nog steeds niet voldoende werken, nemen ze hem weer op in Groningen voor een soort stresstest.” Met zijn handicap redt hij zich wel, zien zijn ouders. Hans: „Hij mist zijn vingertopjes niet.” Johanne: „Hij wijst alleen alles aan met zijn duim, die nog intact is. En voor zijn voetje heeft hij aangepaste schoenen.” Hans: „Hij rent er het hele huis mee door. ”

Het blijft voor het echtpaar wel spannend om te zien hoe zijn linkervoet zich zal ontwikkelen. „Want mocht de huid onder zijn voet het niet houden, dan moet het hele voetje eraf.”

Ze willen echter niet te ver vooruit kijken. Johanne: „Ik kreeg vorige week een berichtje van een onbekende. Hoe het met Boas ging en dat er nog steeds voor hem gebeden werd. Dat bemoedigde mij zo.” Hans: „Ik heb de zondag voordat Boas ziek werd in Genemuiden gepreekt over de dood van de zoon van de Sunamitische (2 Kon. 4:8-37). In die preek heb ik een aantal indringende vragen gesteld. Zoals: Ouders, we hebben niet de zekerheid dat onze kinderen volwassen zullen worden. Hoe ga je daarmee om?”

Hij worstelt met zijn emoties. „De verwondering dat Boas er nog is, is soms zo groot. Dan pak ik hem nog eens stevig beet en knuffel ik hem. Ondanks de schade aan zijn lichaam kom ik telkens weer bij Psalm 63 uit: dat de Heere zo onuitsprekelijk goed is. Zo goed. Boas is er nog; we hebben meer gekregen dan we verdiend hebben.”

beeld: Renate Bleijenberg-van Leeuwen

Abonneer je op Terdege magazine

Nu slechts 9,95 p/mnd

Terdege-portfolio-nummer-12

Auteur

Jacomijn Ariakhah

Volg ons lifestyle platform op instagram.