Dingen

Dingen

Gerjanne v Lagen- Kampen- boekuitgave- RenateB _24_site

De kno-arts was niet onvriendelijk. ‘Ik ga eerst even in uw goede oor kijken, mevrouw.’ Net op het moment dat ze met haar ‘kijker’ (geen idee hoe zo’n ding heet. Een soort oorzaklampje. Je weet wel) in mijn oor ging, knikte ik. Het oorzaklampje prikte tegen mijn oorschelp. ‘Sorry,’ zei ik, in het besef dat de opmerking van de arts geen vraag maar een mededeling was. Zij lachte, ik ook.

‘Dit ziet er rustig uit,’ zei ze, terwijl haar ogen mijn trommelvlies bestudeerden. Ik voelde haar adem tegen mijn nek.  ‘Nu je probleemoor.’ Ze draaide mijn stoel 180 graden. Als kind vond ik die draai cool, geloof ik. Nu bleven mijn benen haken achter de poten en was het meer stuntelig dan cool. ‘Ik ga je oor eerst even schoonmaken,’ mompelde ze, en ik huiverde. Het stofzuigertje kwam in mijn oor, en onwillekeurig week ik iets terug met mijn hoofd. Een soort kat en muis spel werd het, waarbij ik de muis was en zij de kat. Telkens weer trok ik mijn hoofd iets terug voor de stofzuiger, zodat ze mijn oorlel schoonmaakte in plaats van mijn gehoorgang. ‘Sorry,’ zei ik weer. ‘Ik ben nogal een angsthaas, merk ik.’ Ze klopte even op de armleuning als was het mijn schouder. ‘En dat begrijp ik helemaal,’ zei ze. ‘Als ik jouw oordossier zie, snap ik dat helemaal. Dat is een ingebouwde en opgebouwde angst.’

De rest van de afspraak is niet relevant. Mijn oor doet er niet toe, en mijn verleden evenmin. Maar die uitspraak van de kno-arts landde ergens in mijn gemoed. Ik kon het niet direct plaatsen, maar ik voelde dat het me raakte. Pas toen ik naar buiten wandelde wist ik het: Fieke.

Als kind ben ik vaak geopereerd aan mijn oor. Ik kan me er nauwelijks iets van herinneren, het is geen trauma of probleem voor mij. Maar onbewust heb ik blijkbaar dingen opgeslagen. Ik schrijf bewust ‘dingen’, want ik weet zelf niet eens precies wat ik bedoel. Angsten. Of herinneringen. De reflexen op die stoel bij de oorarts openden iets van het verleden, waarvan ik dacht dat het er niet was.

Toen ik laatst in bed lag, zei ik tegen Geurt: ‘Ik ga nu tellen hoe vaak Fieke in het ziekenhuis is geweest.’ ‘Nú?’, mompelde Geurt. Een zeer terechte vraag om 23.15, maar een moederhart laat zich niet sturen. Ik opende mijn digitale agenda, tikte in ‘Isala’, en telde. ’33 keer,’ fluisterde ik tegen Geurts rug. En toen nog een keer: ’33 keer.’ Het raakte mij. Ons meisje was op dat moment 15 maanden oud en vaker door artsen geholpen dan ons hele gezin bij elkaar. Ik woelde wat in mijn bed, zocht de balans tussen nuchterheid en verdriet. Het gevoelsleven blijft een complex iets, soms kan ik mijzelf niet eens duiden. Wat was ik blij dat er ziekenhuizen bestaan, maar wat had ik tegelijkertijd een intense hekel aan die ziekenhuizen. Haten en liefhebben blijken soms dicht bij elkaar te liggen. De 33 keer en Fiekes onschuldige lijfje hielden me wakker. Totaal zinloos om wakker te liggen van gedachten, maar ik zei het al: een moederhart laat zich niet sturen.

Soms zeggen mensen: ‘Wees blij. Fieke kan het zich later niet herinneren.’ Deels is dat waar. Zodra ik Fieke in het autostoeltje zet, mijn voeten nog op de parkeerplaats van het ziekenhuis, lacht ze. De terugweg is een feest, net zoals de heenweg een feest was, want zij weet niets. Zij weet niet van gisteren en ook niet van morgen. Zij weet niet van piekeren of zorgen, zij weet niet van herinneren of onthouden. Een zegen. Zeker. En toch. En toch. Ergens in haar binnenste worden dingen opgeslagen. Waar? Ik weet het niet. Hoe? Dat weet ik evenmin. En toch weet ik zeker dat het zo is. En ik ben een nuchter persoon. Ik geloof niet snel in dingen die ik niet zie, of die ook maar enigszins naar zweverigheid ruiken. Maar dit zie ik gebeuren voor mijn ogen. Want in het ziekenhuis kijkt Fieke. Ze kijkt naar links. Ze kijkt naar rechts. Ik zie haar borstkas op en neer gaan, op en neer, op en neer, haar ogen schichtig naar elke witte jas. En dan huilt ze. Ze huilt tegen mijn schouder, ze huilt als ze haar pakken. En ik probeer het wel te zeggen tegen haar. ‘Fieke, ze doen je geen pijn. Ze gaan alleen maar kijken. Stil maar, meisje.’ Maar het helpt niet. Ze begrijpt het niet. Ze kijkt mij aan, haar ogen gevlochten in de mijne, in een groot niet-begrijpen. Ik wil haar pakken, het uitleggen, haar geruststellen met mijn woorden, maar ik mag haar niet pakken, en mijn woorden zijn te groot voor haar hoofdje. Ik zie hoe ze haar duimpje pakt, in een ultieme berusting, en ik glimlach naar de artsen en mijn hart huilt.

De Romeinse dichter Ovidus schreef:

Een man die eenmaal schipbreuk leed,
is bang voor ied’re zee.

En zo is Fieke mijn schipbreukeling. Die pakweg 5 keer dat ze haar pijn moesten doen in het ziekenhuis, maakten alle 33 keer een uur vol wantrouwende angst. Een meisje van één jaar geen herinneringen? Nee. Vast niet. Niet specifiek. En toch, ergens diep in haar ligt een rugzak vol geuren en kleuren, vol beelden en pijn, voor altijd vastgebonden op haar rug als bagage voor het leven.

Ben ik pessimistisch? Overdrijf ik? Misschien. Ik schrijf het voor de derde keer: een moederhart laat zich niet makkelijk sturen. Zij is mijn kind. Ik probeer haar gedrag te lezen, alles van haar in mij op te zuigen, haar te helpen in wat ik kan. Ik ben haar moeder, de minst objectieve persoon op aarde. Ik weet het. Wanhopig ben ik niet. Geenszins. Want zij groeit op en het is ons een heerlijk wonder.

En juist nu ze opgroeit, juist nu zij zich meer aan mij hecht en ik mij meer met haar vervlecht, neem ik me voor, en ik schrijf het met al mijn kracht: ik zal altijd met haar meegaan naar het ziekenhuis. Ik ga mezelf niet laten vervangen, ook niet één keertje, om mezelf te ontlasten. Ik moet bij haar zijn. Want ook al is mijn kleine schipbreukeling nu bang voor elke zee, ik wil haar met al mijn liefde laten merken dat haar moeder bij haar op het schip zit. Altijd.

Abonneer je op Terdege magazine

Nu slechts 9,95 p/mnd

Terdege-portfolio-nummer-12

Auteur

Gerjanne van Lagen

Volg ons lifestyle platform op instagram.