„Hij is wel erg rooms, maar er moet toch iemand zijn die z’n huisje poetst. Ik ga die auto kopen”, zegt tante Nel gedecideerd. Ze staat voor het raam en kijkt naar de berg aan de overkant. De ronde top steekt uit een krans van witte wolken, als het tonsuur van een monnik. Ik laat mijn boekhouding liggen. Even zit ik te puzzelen om de logica in deze schijnbaar onsamenhangende mededeling te ontdekken. „Dus… u blijft nog een poosje?” Het is dik aan tussen onze ”Elektriker” en mijn oudtante, die de charmes van de vriendelijke weduwnaar blijkbaar toch net iets zwaarder vindt wegen dan het feit dat hij een aanhanger van ‘Rome’ is. Elke week gaat ze trouw soppen en lappen in het enorme boerenhuis dat hij bewoont. „Ja kind, en dan kan ik jou mooi meteen helpen bij het verwerken van de appeloogst.” Ze kijkt me misprijzend aan. „Je hebt nog niet veel weggewerkt van de kisten die in de schuur staan, zag ik.” Ik bijt op mijn lip. „Maar”, vervolgt tante, „ik wil voor vervoer niet steeds afhankelijk zijn van jullie auto. Jos zegt dat hij iets heel geschikts voor mij heeft gezien bij een garage in Klagenfurt.” En zo rijdt Maarten met tante Nel naar de garage om een proefrit te maken. Het blijkt een Jimny te zijn, die Jos daar via internet heeft gevonden. „Echt een Oma-Duck-autootje”, zegt hij, als ik hem aan de telefoon heb. „Net iets voor tante Nel.” Maarten vindt de wagen ook prima en de koop wordt gesloten. De garagehouder moet er nog een paar dingen aan doen, maar vrijdag kan de auto worden opgehaald en betaald. Het is herfstig als we die vrijdagmorgen naar Klagenfurt rijden, tante Nel en ik. Regenvlagen striemen tegen de voorruit en de wissers werken op hun hardst. De weg ligt bezaaid met nat, bruin blad. Tante is in opperbeste stemming. Ze verheugt zich enorm op haar eigen autootje. „Een Jimny nog wel!” zegt ze blij. „En zeg, kind, Beer past daar ook prima achterin. Nu kan ik weleens ergens een boswandeling met hem gaan maken.” Hoewel ik vrees dat die ruim 60 kilo hond tante alle hoeken van het bos zal laten zien, laat ik haar genieten van de voorpret. De auto is klaar, maar moet nog even netjes afgespoten worden. „Geeft niks”, zegt tante. „Ik wacht gewoon. Ga jij je boodschappen maar doen, kind. Ik kom wel thuis.” Vertederd kijkt ze naar het legergroene wagentje. Ik kom niet elke week in de stad en maak goed van de gelegenheid gebruik. Bij Deichman pas ik een paar winterschoenen, bij de Stoffstudio koop ik een roodgeruite lap en bij Trachtenwelt vind ik een leren riem met een prachtige gesp, precies wat Joost zoekt voor bij zijn ”Lederhosen”. Als ik enkele uren later bij de Hofer mijn winkelwagen vol boodschappen heb, kijk ik even op mijn telefoon, en de schrik slaat me om het hart. Tante Nel heeft me zeker twintig keer gebeld en de eerste keer is al tweeënhalf uur geleden! Er moet iets mis zijn. Onmiddellijk bel ik tante terug. Ze neemt niet op. Ik reken de boodschappen af. Buiten de winkel, onder een afdak vanwege de nog altijd stromende regen, doe ik een nieuwe poging. Ik krijg geen gehoor. _Volgende keer: Waar is tante? _