Vanuit de verte zie ik de bergen met daar tussen Johns rustplaats. Ik denk aan Openbaringen 14 vers 13: _Zalig zijn de doden die in de Heere sterven, van nu aan._ _Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen._ Het is niet alleen zijn rustplaats. Het is ook zijn opstandingsplaats. En dan denk ik vooral aan de woorden uit 1 Thessalonisenzen 4_:16: Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan;_ _17 Daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen._ Dan staat eronder: _Zo dan, vertroost elkander met deze woorden_. En ze troosten, die woorden! We stoppen bij een oude vrouw uit de kerk. Ze heeft vaak ”pet lambs”, lammetjes, in huis, zelfs in een campingbedje. Het is er altijd zo gezellig. Zij weet ook wat rouw is. Een paar maanden voordat John overleed, stierf haar broer. John leidde zijn begrafenis. Ik herinner me nog dat ik me zorgen maakte over hoe John eruitzag toen hij daarna thuiskwam. Niet wetend dat hij er een paar maanden later niet meer zou zijn. We rijden verder. Daar staat de pastorie. Hij is prachtig geverfd. Ik heb de neiging het hek te openen en het erf op te rijden om John naar beneden te zien komen. Dan zal alles weer normaal zijn. Wishful thinking, wordt dat hier genoemd. Nu we in Staffin zijn, wil ik het liefst gelijk naar Johns graf, maar ik besef dat dit anders kan zijn bij de meisjes. „Zullen we even naar papa’s graf gaan?” vraag ik hen daarom. „Ga jij dan huilen?” vraagt Grace resoluut. Die vraag had ik niet verwacht. „Uhm … misschien een klein beetje. Dat mag toch? Jij mag ook verdrietig zijn om papa”, antwoord ik. „Dan ga ik niet”, is haar stellige antwoord. Ze is vastbesloten. ..We gaan gezellig naar Morag”, zeg ik. Warm worden we ontvangen. Wat is het vreemd in een ander huis in Staffin te gaan overnachten. Er klopt helemaal niets van dit alles. ’s Avonds praat ik met Morag. Hij zegt: „Weet je nog dat je bij Johns graf was en dat je toen tegen Grace zei: „We moeten naar huis. Mercy heeft haar middagslaapje nodig”? Grace zei toen: „Laat mij maar hier. Kom mij maar later ophalen.” Zo fijn vond ze het om bij het graf van haar vader te zijn.” Ik was het helemaal vergeten, maar ben blij dat ik het nu weer weet. De volgende morgen vertel ik Grace wat Morag vertelde. „Goed, voor één keer dan”, is haar antwoord. Na het ontbijt gaan we dan ook maar gelijk. We rijden de indrukwekkende Quiraing op. Grace rent vooruit. „Wat een mooie bloemetjes”, zegt ze. Vriendin Amy heeft nepbloemen op het graf gezet. Al zou ik het zelf niet doen, ik waardeer het zeker wel, wetend met welke intentie zij dat gedaan heeft. >Ik was even vergeten dat je in Staffin je winterkleren vaak het hele jaar door kunt dragen „Zullen we tikkertje spelen?” vraagt Mercy aan mij. Even staat Grace bij het graf, dan rent ze ervandoor. Mercy gaat achter haar aan. De kou lijkt dwars door m’n zomerjasje te snijden. Ik was even vergeten dat je in Staffin je winterkleren vaak het hele jaar door kunt dragen. Ik voel geen enkele emotie. Er is geen plaats om te rouwen. Niet nu. De kinderen willen geen tranen zien. Dat is de reden waarom ze zo gemaakt opgewonden doen. „Kom, laten we naar Amy gaan”, zeg ik na een tijdje. Ook daar worden we heel hartelijk ontvangen. ’s Avonds ga ik terug naar het graf met een geleende winterjas van Amy, niet wetend dat een klein meisje me vanachter het raam nastaart. In de auto nader ik de begraafplaats. Wie kreunt daar? vraag ik me heel even af. De emoties zijn niet meer tegen te houden, alsof ze weten: nu kunnen we eruit. Ik moet denken aan hoe er in de Engelse Bijbel gesproken wordt over de ”desolate widow”. Precies zo voel ik me daar aan het graf van mijn lieve man. Desolate. Google zegt: een plaats die onbewoond is, of een gevoel van grote eenzaamheid. Misschien geeft dat inderdaad een beetje weer wat het woord desolate betekent. In de Bijbel staat er echter wat bij in het vers: _Now she that is a widow indeed, and desolate, hath her hope set on God, and continueth in supplications and prayers night and day._ A widow indeed. Een werkelijke weduwe. Niet alle weduwen zijn hetzelfde. Sommigen hebben kinderen en kleinkinderen, anderen staan helemaal alleen. Dat zijn werkelijke weduwen. Geen mens om op terug te vallen. Alleen en verlaten. Ik heb wel kinderen en ontvang heel wat knuffels. Daar bij het graf ben ik helemaal alleen. Geen ander gevoel dan dat ”desolate” gevoel is er bij me. Intens verdrietig jammer ik om mijn man. De bergen om me heen. Ik zou mijn ogen op moeten heffen. Het zou moeten zijn: ’_k Sla d' ogen naar 't gebergte heen, Vanwaar ik dag en nacht Des Hoogsten bijstand wacht. Mijn hulp is van den HEER alleen, Die hemel, zee en aarde Eerst schiep, en sinds bewaarde._ Maar ik kijk naar beneden. Naar dat graf. En ervaar een onbeschrijflijk verdriet. En toch diep van binnen weet ik het … Er is geen andere hulp, dan van Hem alleen; Zoals Anna telkens weer tot Hem ging, zonder ophouden, Hem vroeg om hulp. Anna. Met haar voel ik me mee verbonden. Zij was net als ik ook maar zeven jaar getrouwd. En verder hoop ik dat ik op haar mag lijken. En dezelfde verlangens als zij mag hebben.