Zwijgend staan we voor ons oude huis. We zijn terug. Terug in Nederland, terug in ons vroegere dorp. Laura wilde vandaag niet mee naar deze plek waar we jarenlang woonden; Heidy en Lindy wel. Maar ook zij worden stil bij de aanblik van wat zolang ons thuis was. Goed, geen van ons zou nog weg willen uit het zonnige Karinthië met z’n hoge toppen, groene dalen en blauwe meren. Met z’n rust en ruimte. Met alle vakantiegasten. En avonturen. Maar toch: wat hebben we hier veel beleefd met elkaar en wat hebben het goed gehad. Heidy is de eerste die zacht iets zegt. Verbazing klinkt door in haar stem: „Het is zo klein!” Ik glimlach. „Dingen uit je kinderjaren lijken later altijd kleiner, doordat je zelf groter bent geworden.” „Maar het is ook écht piepklein”, vindt Lindy. „Die tuin past wel zestig keer in het stuk waar we nu op wonen.” Desondanks hebben ze hier altijd heerlijk gespeeld, onze kids. Weemoedig halen we herinneringen op. Ik staar naar het raam onder het schuine dak, waarachter de wieg van alle kinderen heeft gestaan. Geen idee, toen, dat ze in Oostenrijk groot zouden worden… Onder de indruk van alles wat bovengekomen is, stappen we in de auto. Niet veel later kruipen we door de straten van Apeldoorn. „Je kunt hier beter gaan lopen”, stelt Lindy vast. „Dan kom je sneller vooruit.” „En ál die fietsers”, verbaast Heidy zich. „Kijk uit, mam, ze komen echt van alle kanten; blij dat ik niet rij!” In de dagen die volgen, genieten we van alles wat het goede vaderland te bieden heeft. Ontmoetingen met familieleden en vrienden. De oude, vertrouwde kerkdiensten. Even op de fiets naar Albert Heijn, trappen zo hard je kunt over een rechte weg. Spontaan een praatje met de kassière bij het Kruidvat. Kibbelingen met knoflooksaus! En oh, die koude karnemelk op een warme middag. Tijdens de laatste nacht word ik rond tweeën half wakker met een verontrust gevoel. In de veronderstelling dat ik in ons afgelegen Oostenrijkse huis aan de bosrand lig, kan ik het geluid dat ik hoor, niet plaatsen. Een weg is er bij ons immers niet. Toch nadert er iets, dreunend en dreigend. Snel zwelt het lawaai aan. Mijn hart bonkt in mijn keel. Ik schiet overeind. Met donderend geraas scheert een vliegtuig rakelings voor mijn slaapkamerraam langs! Dan word ik echt wakker en opeens snap ik het. Opgelucht val ik terug in het kussen. Ik ben helemaal niet thuis. Ik lig op mijn vroegere slaapkamer in m’n ouderlijk huis. En hier loopt een weg voorlangs, waar zelfs ’s nachts verkeer overheen raast. Wat ik zojuist hoorde, was geen vliegtuig, maar gewoon een zware vrachtwagen. Nog lang lig ik te luisteren naar de geluiden die er hier altijd klinken. De volgende morgen laten we het volle, drukke, lawaaierige land achter ons, blij dat we weer naar de bergen en de bosrand gaan. Maar een paar tranen vloeien er toch, want: wat was het fijn om even terug te zijn.