Jolanda Doornbos: Ik wist als kind niet dat mijn ouders verstandelijk beperkt wa

Jolanda Doornbos groeide op met verstandelijk beperkte ouders

spg-20667-Jolanda Doornbos-3 site

Ze had ouders die er wel waren, maar er niet voor haar konden zijn. Want die van Jolanda Doornbos (40) zijn verstandelijk beperkt. Dat zorgde voor een eenzame jeugd die ook in haar volwassen leven zijn sporen heeft nagelaten.

Groot is ze niet, maar haar bruine ogen stralen iets vastberadens uit, iets onverzettelijks. Jolanda Doornbos heeft een bijzondere jeugd achter de rug. Eentje waar ze lange tijd niet over kon praten. Uit schaamte, maar ook omdat ze getraumatiseerd was.

Vorig jaar deed ze in haar boek ”Beperkt Volmaakt” haar verhaal over hoe het was om op te groeien met twee ouders die een IQ hebben van rond de 70. Het boek draait om het leven van hoofdpersoon Ann en haar ouders. Het is Jolanda’s eigen verhaal in een notendop, met hier en daar wat aanpassingen vanwege de privacy van haarzelf en betrokkenen.

Jolanda’s vader werkt als timmerman, haar moeder is thuis. Als ze als baby van acht dagen niet wil drinken, wil haar moeder haar yoghurt voeren. Juist dan belt een buurvrouw aan, gealarmeerd door het gehuil van de baby. De buurvrouw schrikt van het yoghurtplan en waarschuwt de huisarts, Jolanda’s vader en opa’s. Het gezin verhuist vervolgens naar de woning naast een van de opa’s. Zo kan hij een oogje in het zeil houden.

Opa is haar steun en toeverlaat en zorgt voor een veilige basis voor Jolanda. Haar ouders zijn er wel, maar op hen kan ze niet altijd rekenen. Zo is het thuis een flinke bende en vies, krijgt ze ruzie met haar ouders als ze een vriendinnetje uitnodigt en moet ze tot ver in haar kindertijd ’s nachts op een potje plassen dat alleen geleegd wordt als het helemaal vol zit, waardoor het altijd stinkt op haar kamer. Het eten dat op tafel komt, is vrijwel nooit op de juiste manier bereid en de melk die ze moet drinken standaard zuur en bitter tegelijk omdat haar ouders geen notie hebben van houdbaarheidsdata. Als kind maakt ze zelf zo goed en kwaad als dat gaat het huis schoon, want haar moeder heeft geen idee hoe dat moet.

Citaat uit ”Beperkt volmaakt”: „Ik wist niet zo goed wat mijn moeder overdag deed. Ze kwam bijna alleen het huis uit om naar het dorp te gaan (...). Verder zat ze aan tafel en dronk thee. Daarnaast merkte ik op dat, wanneer mijn moeder dacht dat ze alleen was, ze tegen iemand anders praatte die ik niet zag. Ze zei hele rare dingen en vertelde al fluisterend verhalen tegen een derde persoon. Ik was daar erg bang voor.”

Lang haar mag ze niet, daar krijgt ze hoofdpijn van, vindt haar moeder. Spijkerkleding komt het huis niet in, die gaat volgens haar moeder te snel kapot. Vaker dan een keer per week douchen is verspilling van water. Ook haar kleren worden maar zo nu en dan gewassen en zijn vaak meerdere maten te groot. Is ze verdrietig, dan is er nooit een arm om haar schouder, of een dikke knuffel om haar te troosten.

Op de christelijke school in het dorp concluderen ze al snel dat Jolanda met zulke ouders zelf ook wel wat zal mankeren. Bij haar klasgenoten vindt ze maar moeilijk aansluiting.

Nodeloos te zeggen dat ze een moeilijke en eenzame jeugd heeft. Vooral het overlijden van haar opa als ze 7 is maakt een onuitwisbare indruk op haar. Vanaf die tijd staat ze er meestal alleen voor.

Citaat uit ”Beperkt volmaakt”: „Wat miste ik mijn opa erg, maar ik wilde mij groothouden. Mijn vader was iedere dag en bij ieder gesprek aan het huilen. Hij kon het er niet bij hebben dat ik ook nog verdrietig zou zijn. Mijn gemis en verdriet kwamen er wel uit, want ik ging ’s nachts weer in mijn bed plassen. (...). „En wij maar dat nest verschonen. Weet je wel wat dat kost aan woater”, snauwde mijn vader. Ik probeerde het met grote angst voor mijn ouders te verbergen.”

Waarom was er in jullie dorp niet meer oog voor jou?

„Ik werd continu geassocieerd met mijn ouders. Ook nu nog. Zo was ik in coronatijd terug in ons dorp om het huis van mijn ouders leeg te halen. Mijn vader was net overleden en mijn moeder zit in een tehuis. Toen ik buiten in de zon even een kopje koffie dronk, kwam er een oude bekende voorbij. „Wat doe je tegenwoordig?” vroeg hij. Ik vertelde dat ik eerstegraadsdocent ben, dat mijn man advocaat is en dat we twee kinderen hebben. Hij keek me aan alsof hij het niet kon geloven. Mensen weten waar ik vandaan kom en hebben dat ook op mij persoonlijk geprojecteerd.

Een knuffelachtig of schattig kind zou je, ook al is het wat smoezelig, onder je arm mee naar huis willen nemen om ervoor te zorgen. Maar zo was ik niet.

Bovendien was mijn vader iemand met wie je geen ruzie moest maken. Er zullen vast mensen zijn geweest die met me te doen hadden, maar die zich maar niet met de situatie bemoeiden, omdat mijn vader dan gelijk boos werd.

Daarnaast hebben mijn ouders me vaak ingeprent niks los te laten over hoe het er thuis aan toe ging. Dus mensen hadden misschien ook geen volledig beeld van hoe mijn ouders waren.”

Wat had de directe omgeving voor je kunnen doen?

„Ik was de koning te rijk geweest met een spijkerbroek of spijkerrok. Onze buurvrouw had prima de afgedankte kleding van haar dochter aan mij kunnen geven, daar had geen haan naar gekraaid. De middelbare schoolperiode heb ik op het reformatorisch voortgezet onderwijs doorgebracht. Er waren kinderen die elke maand wel een verjaardag hadden van een familielid of op studiedag lekker gingen shoppen met hun zus of moeder. Nu denk ik: had een van mijn klasgenoten of van de moeders niet kunnen zeggen: ga je gezellig mee? Het zit niet in grote dingen, maar vaak in heel eenvoudige handelingen die een kind met een moeizame thuissituatie kunnen helpen.

Verder is het hebben van een schaduwgezin belangrijk: een echtpaar dat wil dienen als opvangplek voor kinderen in nood. Ik had dat in de straat toen ik groter werd. Zo’n familie hoeft niet veel bijzonders te doen. Een keer pannenkoeken bakken, shoppen, een arm om een kind heen slaan, het kind zien. Een betrokken kerk of school zou schaduwgezinnen voor kwetsbare kinderen kunnen regelen. Dat moet niet moeilijk zijn.”

Heb je na de publicatie van je boek nog iets gehoord van oud-dorpsgenoten of familieleden?

„Ja, meerderen hebben hun excuses aangeboden en zeiden dat ze niet wisten hoe erg het was. Ik heb hen teruggeschreven dat ik niemand iets kwalijk neem. Ook klas- en schoolgenoten van vroeger namen contact op. Ze vroegen zich af of ze niet meer hadden kunnen doen voor mij. Maar je bent dan zelf ook nog kind, hè.”

Had jij als kind door waarom jouw ouders anders waren?

„Nee, ik wist toen niet waardoor het kwam dat ze op eenvoudige dingen zo moeiijk reageerden. Ik had het fijn gevonden als iemand het beestje bij z’n naam had genoemd. Mijn opa, de huisarts, de kerkenraad, een docent, het maakt me niet uit wie. Dat ze gezegd hadden: „Weet je Jolanda, jij hebt een IQ van ruim boven de honderd, je begrijpt veel meer dan je ouders, want zij hebben een verstandelijke beperking en daardoor zijn ze minder slim dan jij. Zelf dacht ik bij een verstandelijke beperking aan mijn oom, die in een instelling zat. Maar dat er ook een zelfredzame groep met een beperking bestond, dat wist ik niet.”

Je stelt jezelf kwetsbaar op in je boek. Was dat moeilijk?

„Het was ongemakkelijk, maar niet moeilijk. Want als je echt wilt laten weten hoe een kind in de knel opgroeit, moet je alles vertellen. Ook de kwetsbare dingen. Natuurlijk heb ik tijdens het schrijven weleens moeten slikken. Neem het bedplassen en het potje op de kamer. Dat is gewoon smerig. Ranzig. Daar krijg ik weer de kriebels van als ik eraan denk. Zoiets kan gewoon echt niet. En als ik me de dingen voor de geest haal die mijn ouders tegen mij gezegd hebben, lopen de rillingen nog over mijn rug. Woorden als hoer en kreng waren normaal voor mij, al wist ik tot mijn twaalfde niet wat ze betekenden. Of dat ons huis dermate volgestouwd werd met spullen dat we er zelf nauwelijks meer konden leven. Maar doordat ik het heb opgeschreven, krijgen lezers een eerlijk beeld van wat zich afgespeeld heeft. En daar gaat het mij om.”

Je boek beslaat zo’n 400 bladzijden. Heb je veel moeten schrappen?

„Zeker. Ik herinner me bijna alles van mijn kindertijd. Maar veel herinneringen komen met elkaar overeen. Zoals mijn allereerste menstruatie, toen ik tien jaar oud was. Ik zat nog maar in groep 6. Ik had geen idee wat me overkwam en hoe ik naar school moest. Ik was helemaal over mijn toeren. Toen heb ik gebeden. Ik knielde voor mijn bed neer en bad: „Heere, ik wil dat dit stopt. Ik ben hier nog niet klaar voor.” De volgende dag is het gestopt en daarna is het heel lang niet teruggekomen.

Deze herinnering heb ik geschrapt, omdat ik al schrijf over het moment waarop ik definitief begon te menstrueren op de middelbare school.”

Komt het vaak voor dat kinderen zo opgroeien als jij?

„Dat denk ik wel. Vooral sinds de publicatie van mijn boek word ik veel benaderd door lotgenoten. Of dat nu is omdat hun ouders verstandelijk beperkt zijn, verslaafd, psychiatrische problemen hebben, of omdat er sprake is van misbruik in het gezin.

Er is bijvoorbeeld een meisje dat voor mijn moeder zorgde. Ze zei: „Ik heb je boek gelezen. Ik woonde zelf ook in zo’n gezin.”

En ik sprak iemand in mijn omgeving die pas iets durfde te vertellen over wat ze als kind had meegemaakt toen ze las hoe ik was opgegroeid. Er is veel schaamte rondom dit onderwerp.”

Wat heb jij overgehouden aan je jeugd?

„Ik heb een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Meestal gaat het goed met mij, maar soms wordt het trauma getriggerd door bepaalde situaties die ik heb leren herkennen. Zo ga ik geen rommel opruimen die niet van mij of mijn gezin is.” Ze drukt haar hand tegen haar borst. „Alleen al door daar nu over te praten, krijg ik hartkloppingen en ga ik zweten.

Toen ik na mijn studententijd even snel een baantje nodig had, heb ik eens als schoonmaker gewerkt bij oudere mensen. Ik dacht: hoe erg kan het zijn? Een kopje koffie met ze drinken, een dweil door het huis en klaar. Maar ik kwam ook in huizen waar het helemaal vol stond, waar ik haast niets kon doen, waar de hond zijn behoefte deed in de douche. Toen ben ik naar mijn baas teruggegaan en heb ik gezegd: ik doe dit nooit meer. Ik kan het niet.”

Je hebt geen ouders als voorbeeld gehad. Hoe heb je zelf geleerd een goede moeder te zijn?

„Ik ben vrij observerend van karakter. Al jong heb ik mezelf aangeleerd om andere mensen na te doen, en als ik dat vaker doe, wordt het mij eigen. Ik keek bij vriendinnetjes af hoe het er thuis aan toeging. Daarbij heb ik een groot hart voor onderwijs. Door mijn studies, onder andere aan de kunstacademie, leerde ik automatisch hoe je op een pedagogische manier met kinderen moet omgaan. Inmiddels heb ik ook zeventien jaar praktijkervaring in het onderwijs.”

Hoe was je verhouding met je ouders toen je uit huis ging?

„Ingewikkeld. Dan stond ik bijvoorbeeld voor de klas en werd ik in paniek gebeld door mijn vader dat onze hond een spuitje moest krijgen om hem te laten inslapen. Hij was kinderlijk verdrietig; de dierenarts geïrriteerd, omdat mijn vader de boel op stelten zette en ik woonde te ver weg om gelijk te kunnen komen. Het schipperen tussen de zorg voor hen en mijn eigen leven heeft me regelmatig kopzorgen bezorgd.

Toen ik van onze oudste was bevallen, belde mijn man Anjo mijn ouders op. „U bent opa en oma geworden.” Mijn ouders zeiden: „We komen wel een keer als het lente is.” Terwijl mijn schoonouders binnen een uur op de stoep stonden.

Toen onze tweede dochter werd geboren, had ik last van een galblaasontsteking. Daar ben ik meerdere keren aan geopereerd. Op een gegeven moment was ik zo ziek dat ik met grote spoed geopereerd moest worden. Anjo belde opnieuw mijn ouders op. „We weten niet of het goed af gaat lopen.” „Wens haar maar sterkte”, zeiden ze. Ze belden niet, stuurden geen kaartje, niets.

Ik kon het hen niet kwalijk nemen. Ik kon niet vragen: Waarom doe je dit? Want ze begrepen de situatie niet.” Met tranen in haar ogen: „Maar het doet wel pijn, dat onvermogen van mijn ouders op belangrijke momenten in mijn leven. Dat stopt niet als je het huis uitgaat, dat is er levenslang.”

Hoe ben je voor hen blijven zorgen?

„In het begin ben ik een keer met Norah bij hen thuis geweest. Maar ik vond het lastig om mijn pasgeborene bloot te stellen aan zo’n vies huis. Ik dacht: straks pakt ze bij mijn ouders iets van de grond en stopt ze het in haar mond, terwijl hier in geen jaren is gestofzuigd en er vlooien zitten. Aan de andere kant gunde ik het mijn ouders ook om hun kleinkinderen te zien. Op een gegeven moment hebben we ze daarom telkens uitgenodigd om met ons naar een restaurant te gaan. Zo waren zij er ook even uit. En voor mij was het een opluchting. Ik had een goed leven en een bezoek aan mijn ouderlijk huis voelde als teruggaan in een brandend huis, terug naar mijn verleden. Maar het waren wel mijn ouders.

Nu mijn moeder in een tehuis zit en ik weet dat ze beter verzorgd wordt dan ooit, voel ik meer rust. Ze woont nu tussen gelijkgestemden en kan dus eindelijk haar masker afzetten.”

Weet je moeder dat je een boek hebt geschreven?

„Ja, maar ze heeft dementie. Dus ze heeft het niet echt door. Ik zei: „Mam, ik heb een boek over vroeger geschreven.” „Nou mooi”, antwoordde ze, en daarna ging het over het weer. Of over boeken die zij vroeger in huis had staan. Toch heb ik wel mooie gesprekken met mijn moeder gehad, de laatste jaren. Ze gaf me zelfs een compliment, dat ik altijd al goed was geweest in schrijven.”

Ben je ooit opstandig geweest richting God om wat je hebt meegemaakt?

„Het diepe Godsbesef dat mijn opa had, is een voorbeeld voor mij. Hij heeft vijf kinderen voor of kort na de geboorte verloren. Het enige kindje dat bleef leven, was mijn vader, en hij was verstandelijk beperkt. Toch werd mijn opa niet opstandig.

Ik vind Psalm 139 heel troostrijk. Dat God mij helemaal kent. Alles van mij, ook mijn gedachten. En ook Hebreeën 12:2 spreekt me erg aan. Dat je de wedloop van het leven mag lopen, ziende op Jezus, omdat hij de Leidsman is en de Voleinder van het geloof. Ook al snap je niet welke weg je moet gaan en waarom sommige dingen op je pad komen, Hij leidt je er doorheen. Zo vind ik het moeilijk om te denken aan de dood van mijn vader. Hij overleed 17 minuten voordat ik bij hem was. Dan denk ik: Heere, als U dan alles in Uw hand heeft, waarom had hij dan niet 17 minuten langer kunnen leven, zodat ik afscheid had kunnen nemen? Ik begrijp het niet. Maar toch, als ik mijn blik op Jezus houdt, komt het goed. Misschien niet op de manier zoals ik het voor ogen heb, maar Hij is de Leidsman. Dat geeft rust.”

Lees het interview met Jolanda Doornbos in Terdege nr. 3, 31 oktober 2023.

beeld: Tineke van der Eems

Auteur

Jacomijn Ariakhah

Volg ons lifestyle platform op instagram.