Hij ging door het leven als Klaas Slegt, maar voelde zich vanaf zijn vroege jeugd een ander dan hij heette te zijn. Op 67-jarige leeftijd ontdekte hij zijn ware identiteit. Het betekende een nieuw begin, als Josua Ossendrijver. „Ik kreeg weer zin in het leven, omdat het leven zin kreeg.”
Het oorlogsherdenkingsjaar 2020 verliep voor Josua Ossendrijver (77) anders dan hij zich had voorgesteld. Voor Herinneringscentrum Kamp Westerbork geeft hij gewoonlijk zo’n zestig gastlessen per jaar aan allerlei onderwijsinstellingen, van basisschool tot universiteit. Daarnaast lagen er tal van uitnodigingen voor lezingen, onder meer bij Rotaryclubs die aandacht wilden besteden aan 75 jaar Bevrijding. „In maart viel ineens alles stil. Dat gaf een beklemmende leegte.”
Het verzorgen van gastlessen is voor de inwoner van Schiedam veel meer dan werk. Het is een missie, een ”mitswe” op z’n Joods. „Ik zet me in voor een samenleving waarin ieder zich geaccepteerd weet, zonder angst voor uitsluiting of vervolging. Mijn ouders en mijn broertje David zijn vermoord, met 83 andere familieleden. Met hen nog 6 miljoen Joden. Enkel en alleen omdat ze Jood waren.”
De gastlessen hebben steevast dezelfde opzet. Eerst vertelt hij het verhaal van zijn familie, bezien vanuit David. Daarna komt de toepassing. „De poging om via een geplande moordmachine een compleet volk uit te roeien was uniek in de geschiedenis, maar het patroon erachter zien we dagelijks. Mensen worden gestigmatiseerd vanwege hun religie, huidskleur, geaardheid of wat dan ook. De volgende stap is vervolging. Op basisscholen zeg ik: „Dat begint op het schoolplein. Daar heet het pesten. Omdat je anders bent dan de rest, word je in de gymles als laatste gekozen. Een stap verder: je wordt geslagen en geschopt. Er is altijd een leider, bijgestaan door meelopers. Een klein groepje komt in verzet, de grootste groep kijkt de andere kant op.” Dan daag ik die kinderen uit. „Waar sta jij?” Hopelijk nemen ze die vraag hun hele leven mee.”
Puzzelstukjes
Zelf voelde hij zich al jong een buitenbeentje, door het vermoeden dat er iets met zijn afkomst aan de hand was. „Het eerste puzzelstukje werd geleverd door oom Hein, een collega van mijn vader op de scheepswerf. Met mijn vader had ik een slechte band, oom Hein aaide me over mijn bol, nam me op schoot en praatte met me. Op een avond bracht hij weer een bezoek aan mijn ouders. Ik lag in mijn ledikantje in de tussenkamer van de kleine arbeiderswoning, de schuifdeur op een kiertje. Ineens hoorde ik mijn naam. „Klaas is een lief joch”, zei oom Hein, „maar jullie kunnen hem nooit houden.” Ik voel nog de angst die zijn woorden opriepen. Die nacht droomde ik dat ik werd opgehaald.”
De volgende dag vroeg hij aan zijn moeder wat oom Hein bedoelde. „Na een korte stilte zei ze: „Je bent erg ziek, oom Hein is bang dat je dood gaat.” Dat antwoord paste wel bij haar; emotioneel zat ze vreemd in elkaar. Ik werd boos, omdat ik als vierjarig kind al aanvoelde dat ze loog. Ik had nog nooit een dokter gezien.”
Later kwamen er puzzelstukjes bij. De geboren Rotterdammer wijst naar het kettinkje met een gouden davidsster om zijn hals. „Dit droeg mijn moeder altijd. Door de geschiedenislessen ontdekte ik dat het een Joods symbool is. Dan ga je vragen stellen. „Mama, ben je Joods?” Heel vreemd, ze gaf nooit antwoord.”
beeld: Sjaak Verboom
Lees verder
