Niets hetzelfde - Terdege

Niets hetzelfde

Gerjanne v Lagen- mamagerjanne- Kampen- Renate B (80)

Laatst las ik ze even terug. Mijn blogs. Allemaal. En ik verwonderde me: het is een soort dagboek. Want ik schreef al die keren niet terug over de tijd van ‘ooit’. Ik schreef over het ‘nu’ van toen ik het schreef.

En dat is niet onbijzonder. Want tijdens het schrijven hoef ik niet te graven in mijn geheugen. Ik hoef niet te spitten in mijn herinneringen. Want ik schrijf over het heden, over het pad wat we als gezin nú bewandelen. Ik weet niet meer dan jij. En tijdens mijn eerste dagboekstukje vroeg ik het al aan je: wandel je mee? Niet zozeer met mijn leven, maar met het leven? En zo ligt het nog steeds in mij. Want ik weet ook niet wat er morgen gebeurt. Ik weet ook niet hoe Fieke zich zal ontwikkelen. Ik weet ook niet hoe wij op alle ziekenhuisbezoeken zullen reageren. Ik weet het net zomin als jij. En dat is het dus: het leven.

Het schrijven over het heden heeft ook een nadeel. Alles wat ik meemaak is zo vers, dat ik niet weet wat ik voel. Verdriet? Angst? Wanhoop? Berusting? Acceptatie? Echt. Ik weet het niet. Ik weet wel dat ik niet zielig ben. Dat lijkt misschien zo, als je al die dagboekfragmenten naast elkaar legt. Dan lijkt het alsof ons leven maar uit één mensje bestaat: Fieke. En dat is niet zo. Dat is natuurlijk niet zo. Want ik heb een huwelijk, ik heb familie, vriendschappen, én vier andere kinderen. En die oudste vier kinderen trekken ons elke ochtend het nuchtere, alledaagse leven weer in. De dag na de uitslag al. Alles wat hetzelfde, al was niets meer hetzelfde. En toch was alles hetzelfde. Er viel een melkbeker om. De lach van Sietse over de borden heen. Jan vertelde dat hij knecht was die dag.

En toch was niets hetzelfde. Want heel stil aan het hoekje van de ontbijttafel schreef Linde de naam van Fiekes syndroom op een blaadje. ‘En wat moet ik erbij zetten, mam? Hoe leg ik het uit?’ Mijn broodje pindakaas bleef één tel zweven voor mijn mond. Geurts ogen vingen de mijne, en ik zei, zo kalm mogelijk: ‘Dat weten we niet precies. Want ze is pas het negende meisje ter wereld met dit syndroom. Ze zal bijvoorbeeld niet zo goed kunnen lezen als jij’. Linde schreef het op. In steekwoorden. En wijzend naar haar blaadje, voegde ik toe: ‘Schrijf ook maar: verder blijft Fieke gewoon Fieke’. En dat deed ze. En toen schreef ze het briefje over. Voor Geurt jr. Zodat hij het ook mee kon nemen naar school. En ze waren ergens wel trots. Want één onderdeel van de naam van het syndroom was de naam ‘Simpson’. En dát konden ze wel onthouden. En ze vonden het wel stoer klinken. En ze was het negende meisje ter wereld! Zo bijzonder! Dus nu hadden ze écht iets te vertellen! Dus daar gingen ze. Met in hun broodtrommel Fiekes briefje. En ik zwaaide ze uit. En zij zwaaiden terug. Blij. Lachend. En dat was niet gespeeld. Dat was echt. Want ook al was alles een beetje anders, alles was toch precies hetzelfde.

En Jan? Kleuter Jan snapt het niet. Want Fieke is niet ziek. Toch? Fieke is juist heel lief. Ja, ze heeft haar tong wel heel veel uit haar mond. Maar Jan noemt dat: superschattig. En eigenlijk is de hele maand december voor Jan een speciale maand. Want dan staat er met enige regelmaat een oliebollenkraam tegenover ons huis. Ja. Een echte. Met warme oliebollen. En appelflappen. En een bakker. En die dag zei ik tegen Jan: ‘Hier. Hier heb je een briefje van 10. Goed vasthouden, hoor! In je zak. Kijk. Zo. En houd je hand er maar op. Zo ja. En dan ga je naar de bakker achter de kraam. En dan zeg je: zes oliebollen alstublieft’. ‘Mag ik alleen?’ glunderde Jan. ‘Ja,’ zei ik. ‘Dat kan jij wel alleen’.

En daar ging Jan. Over de stoep. En het werd al een beetje donker. En het geld had hij in zijn zak. Heel veilig. Met zijn hand er op. Precies zoals mama had gezegd. En wij keken. Vanachter het raam. Allemaal. Naar onze Jan. En de auto’s lieten hem voorgaan op het zebrapad. Precies zoals het hoort. Met grote passen stapte Jan over de witte strepen heen. Het leek wel alsof het helemaal stil was op straat. Alsof alle auto’s alle tijd van de wereld hadden. ‘Hij doet dat hij de witte vlakken niet aan mag raken,’ ondertitelde Linde. En dat was zo. Dat zagen we allemaal. En daar stond hij. Jan. Op zijn tenen. Voor de kraam. En we hoorden het hem als het ware zeggen: ‘Zes oliebollen, alstublieft’. Heel zachtjes. En heel netjes. En het briefgeld legde hij vast op de toonbank. Toen pakte de bakker een oliebol, en brak een hardgebakken korstje van de oliebol af. En die gaf hij aan Jan. Jan draaide zich om. Zwaaide naar ons, met het harde oliebollenkorstje. Alsof hij zeggen wilde: ‘Kijk eens, mam! Kijk eens wat ik kreeg! Zomaar!’ En wij zwaaiden terug. Allemaal.

En toen kwam Jan terug. Over het zebrapad. Bijna koninklijk. Met in zijn ene hand het muntgeld. En in zijn andere hand de oliebollenzak. Tegen zijn jas gedrukt. En de zak stond iets open. Want ze waren nog warm.

En toen gingen we ze eten. De oliebollen. Aan de grote tafel. Met poedersuiker. En Jan mocht het meeste poedersuiker. Want hij had ze tenslotte gehaald. En Jan zei: ‘Ik heb nog gepraat met de bakker. Ik zei: we zijn thuis eigenlijk met zeven. Maar Fieke mag geen oliebol. Want Fieke is nog een baby. En Fieke is ziek. En toen kreeg ik zo’n hard stukje oliebol’. Toen heb ik Jan geknuffeld. Heel even. En ik zei: ‘Dat had jij goed uitgelegd, Jan! En je bent een bofferd’.

En nu zou ik kunnen schrijven over de rest van die dag. Hoe ik schrok dat er weer een witte envelop met het logo ‘Isala’ op de mat lag. Hoe Geurt en ik peinsden over afwijkingen in Fiekes gezicht. Hoe we…. Nee. Nee. Ik ga het niet doen. Dit wordt een witte bladzijde. Dit dagboekstukje is even licht. Dit is de dag van Fiekes syndroom bij Linde in de broodtrommel. Dit is de dag van de oliebollen van Jan. De dag dat alles gewoon hetzelfde bleek. En toch een beetje anders.

Auteur

Gerjanne van Lagen

Volg ons lifestyle platform op instagram.