Op een (papieren) boekenbon stond jaren geleden een afbeelding van Annie M.G. Schmidt met daarbij de opmerking dat zij honger had naar woorden en letters. Kortom, ze had leeshonger. Dat staat in schril contrast met wat we rondom horen. In mijn kinderjaren was er een evangelisatieboekje, getiteld ”Een brief voor jou”. Op de achterkant stond een portret van iemand met als onderschrift: „Ik ben een leesmens!” Als je het hoofdje omdraaide, zag je een somber gezicht met daarbij: „Ik houd niet van lezen”. Lezen en lezen is twee. Begrijpt men ook wat men leest? Er wordt momenteel reclame met de slogan: „Wij leren je kind begrijpend lezen in veertien weken.” Dat moeten wel heel goede pedagogen zijn. De grote vraag is wat men leest. Salomo zegt dat veel lezen vermoeidheid des vleses oplevert. Paulus schrijft aan Timotheüs: „Houd aan in het lezen.” Johannes Polyander, die het boek ”Schijnbare tegenstrijdigheden in de Bijbel’’ schreef, noemt deze tegenstelling niet. Begrijpelijk, want iedereen kan weten dat Salomo het lezen van allerlei filosofische geschriften bedoelt, die ons hoofd in de war brengen, terwijl Paulus ons op de Bijbel wijst. Wanneer Paulus Timotheüs waarschuwt dat deze moet aanhouden in het lezen, geldt dat uiteraard niet alleen hem. Het aanhoudend lezen uit de Bijbel is immers niet voorbehouden aan ambtsdragers. Ieder die lezen kan, wordt ertoe opgeroepen. Het woord lezen betekent trouwens ook voorlezen. Wanneer iemand de leeskunst (nog) niet machtig is, moet er voorgelezen worden uit de Bijbel. In de Hebreeuwse grondtekst van het Oude Testament worden voor lezen meerdere werkwoorden gebruikt. In het Koine-Grieks van het Nieuwe Testament is er maar één woord en dat luidt anaganosis. Daar zit het woord gnostiek in. Gnostiek heeft te maken met het diepe denken van Griekse filosofen, dat resulteerde in de meest dwaze gedachten. We moeten echter niet alle gnostiek over één kam scheren. In de werken van Clemens van Alexandrië is een bijlage, getiteld: ”De Uittreksels uit Theodotus”. De bekendste passage daaruit luidt: „Het is niet alleen de doop die ons bevrijdt, maar ook de gnosis van: wie wij waren, wat wij geworden zijn; waar wij waren, waar wij terecht zijn gekomen; waar wij ons naartoe haasten; van wat wij verlost zijn; wat is geboorte; wat is wedergeboorte.” We zouden het ook bevindelijke kennis kunnen noemen. Ds. G. Quispel hield zijn studenten voor dat we deze kennis ”kennisse” moeten noemen, omdat het hier niet over het hoofd maar het hart gaat. Het lezen waarvan Paulus spreekt, is dus niet letterkennis vergaderen, maar bevindelijk verstaan. Dat was ook de reden waarom ds. Jac. van Dijk bij het overhandigen van de huwelijksbijbel placht te zeggen: „Deze Bijbel moeten jullie beslist niet lezen. Je moet hem onderzoeken.” Zoals Christus Zelf reeds zei: „Onderzoekt de Schriften.” Jodocus van Lodenstein schreef een gedicht over het lezen, getiteld: ”Uitgelezen boeken”: Andries, gij stoft op uitgelezen boeken en zegt, gij hebt uw kast en kamer vol. / Zo zijn uw kast, uw kamer en haar hoeken vol wijsheid, maar uw hersens blijven hol. / Wat baat het u, Andries, of gij met pijn en grote kost veel boeken saamvergadert en zet ze daar en stoft daarop. / Dan zijn en staan zij wel bestoft; / maar niet doorbladerd en niet door-bladerd, zijn zij wel geprezen, / wel uitgelezen, maar niet uitgelezen. Een ander ging over het Bijbellezen: ”Op des Heeren Gods Boek of de H. Schrifture”: Goud is, voor de wereld, begeerlijk, / land en zand met lust vermeerlijk, / pracht en hoge staten heerlijk; / diamanten onverteerlijk; / kost en kleding zijn onbeerlijk, / welgestelde zeden eerlijk, / veler wijzen schriften leerlijk; / maar dit Boek is onwaardeerlijk.