„O, maar dát is leuk”, zegt tante opgetogen, terwijl we aan tafel zitten. „Dan kan ik hun appartementje wel nemen. Daar is het vast rustiger dan hier.” Lindy en Heidy kijken elkaar beledigd aan, maar Laura haast zich om haar instemming te betuigen: „Ja, echt! Stúkken rustiger.” Ik frons mijn wenkbrauwen. Dit plan betekent dat ik het appartement nu over een week alsnog moet schoonmaken, terwijl ik juist bedacht dat eentje minder niet verkeerd uitkomt, met de drukste wisseldagen van het seizoen in zicht. Maar tantes voornemen heeft ook voordelen… Ze heeft zich echter nauwelijks geïnstalleerd of ze verschijnt alweer bij ons in de keuken, ontzet, want „er hangt niet eens een gordijn voor die inloopdouche daar!” Ik leg uit dat er een trekker staat waarmee je de cabine in drie halen droogmaakt, wat mijn voorkeur heeft boven een douchegordijn. Tante Nel druipt af, om al snel terug te keren. „Er is daar ook al geen fluitketel!” Dat klopt, er staat namelijk een waterkoker. „Hmm.” En ze kan toch zeker onze broodrooster wel lenen? Ze is gehecht aan haar geroosterde broodje bij het ontbijt, „maar een rooster is daar ook al niet.” Met het apparaat onder de arm keert ze zich bij de deur nog even om. „Kind”, zegt ze, en ze kijkt me diep- diepteleurgesteld aan. „Die kastruimte…! Ik heb géén idéé waar ik mijn boodschappen moet laten!” De vraag om welke boodschappen het precies gaat, parkeer ik, terwijl ik zo rustig mogelijk vraag: „De meeste kastjes onder het aanrecht zijn toch gewoon leeg?” „Dan moet ik búkken”, antwoordt tante streng. „En die kastjes bóven het aanrecht dan?” „Dan moet ik réiken. Kind, ik ben geen veertig meer!” Ik wil vragen hoe vaak ze aanrechtkastjes heeft gezien die niet bóven of ónder het aanrecht zaten. Ik wil vragen of ze toevallig een aangepast appartement bij ons heeft geboekt. En ik wil haar gewoon de deur uit bonjouren. Maar ach, tante is nu eenmaal tante, en bovendien heeft ze nog iets op haar lever. Of ik wel weet dat één kookpit „daar” het „ook al niet” doet? Ai, dan bellen we de elektricien. Onze gasten moeten wel kunnen koken… Nu ben ik toch een beetje blij met tantes aanwezigheid, want Petauer meldt zich per omgaande. Zodra hij aan de knoppen draait, lichten alle vier de kookpitten roodgloeiend op. Verontwaardigd kijk ik Maarten aan. Die knipoogt terug en kijkt veelbetekenend van tante Nel naar de elektricien. Wát? Zou tante het defect verzonnen hebben om de oude ”Elektriker” weer te zien? Aangezien mijn verontwaardiging er niet minder op wordt, kan ik maar beter maken dat ik weg kom. >Wát? Zou tante het defect verzonnen hebben om de oude ”Elektriker” weer te zien? De duisternis is al gevallen en ik sta nog te strijken, als Maarten op het raam tikt. „Kom eens naar buiten?” Op het erf volg ik zijn blik. Onder de sterrenhemel heeft een groep jongeren zich rond het kampvuur geschaard. De stille sfeer van knappend houtvuur, zilveren maanlicht en een deken van duisternis rondom maakt dat ze vanzelf op gedempte toon met elkaar zijn gaan praten, al galmt er soms een lachsalvo door het donker. Het schijnsel van het vuur valt flakkerend op de jonge gezichten – en plotseling zie ik wat Maarten bedoelt. In die kring van jongelui vallen er twee op. Zij hebben wel erg veel rimpels, hun haren zijn grijs, hun gestalte is wat gebogen. „Niet te geloven!” Ik schiet in de lach. „Tante en Petauer hebben zich gewoon bij de jeugd aangesloten…” Op dat moment staan de beide oudjes op. Maarten moet opeens dringend in de stal zijn en ik duik het huis weer binnen. Niet veel later wordt er opnieuw op de ruit getikt. Ik open het raam voor mijn oudtante en de elektricien. Petauer heeft nog even een vraag: Z’n dochter gaat uit huis en nu zoekt hij iemand die bij hem kan poetsen. Zou Laura willen helpen. „Oef, ik…” Ik wil de oude weduwnaar niet teleurstellen, maar eigenlijk heb ik Laura’s hulp hier thuis hard nodig. En dan blijkt dat problemen zich soms vanzelf oplossen, want tante Nel biedt stralend aan: „O, maar voorlopig kan ik wel helpen, hoor. Ik kom gewoon elke morgen een paar uurtjes schoonmaken. Tenminste …” Ze kijkt me twijfelend aan. „Als jij mij hier kunt missen, Jenthe?”