Een paar afleveringen terug schreef ik over onze witte duiven, de pauwstaarten die mij elke morgen, zittend in de vensterbank, vriendelijk opwachten. Toen ik over de duif in de steenrots preekte, zag ik ze als het ware zitten. Die preek was de aanzet voor een kleine prekenserie over vogels in de Bijbel, te beginnen met de sterkste vogel ter wereld, de arend, waarmee God Zichzelf vergelijkt. Zoals de arend zijn nest met jongen bewaakt, nauwlettend erboven zweeft en zelfs onder de jonge arenden vliegt, zó zorgde de HEERE voor Zijn volk Israël (Deut. 32:11). En zó doet Hij dat nóg. Tijdens de voorbereiding ontdekte ik iets opvallends. De gangbare uitleg van het feit dat de arend ”zijn nest opwekt”, is in veel preken dat de vogel zijn jongen uit het nest zou stoten om hen te leren vliegen. Maar vogeldeskundigen ondersteunen deze uitleg niet. De juiste(re) uitleg zou daarom zijn dat de arend zijn nest nauwlettend bewáákt. Deze uitleg past ook beter bij de inhoud van het genoemde Bijbelhoofdstuk, te weten Gods voortdurende trouw jegens Zijn ontrouwe volk. In een serie over vogels kunnen de mus en de zwaluw natuurlijk niet ontbreken. Dus kwam er een preek over Psalm 84. Letterlijks staat daar: „Zelfs vindt het vrij vliegende vogeltje een huis”. De Statenvertalers hebben ”het vogeltje” in deze psalm een naam gegeven: de mus. Daarmee krijgt de psalm voor ons meer ‘kleur’. Deze kleine vogels hadden vrij toegang tot de tabernakel. En ze kwamen er graag, want in het heiligdom was (onder meer bij de spijsoffers) genoeg voedsel te vinden. Net als de zwaluwen kwamen zij dicht bij de altaren: het brandofferaltaar en het reukofferaltaar. Ontroerend is het beeld: zwaluwen die dáár hun jongen grootbrachten. Zó mogen ouders ook vandaag de dag hun kinderen dicht bij hét Altaar, de Heere Jezus, brengen (vgl. Hebr. 13:10). Inmiddels ben ik bezig met een preek over Psalm 102: „Ik ben een roerdomp der woestijn gelijk geworden, ik ben geworden als een steenuil der wildernissen.” In het Hebreeuws komen de namen ”roerdomp” en ”steenuil” niet voor. Er zijn daarom vertalingen, zoals de Willibrordvertaling, die het houden bij ”een vogel”. De roerdomp, die te vinden is in moerasgebieden, komt trouwens niet eens voor in de woestijngebieden van het Midden-Oosten. In meerdere vertalingen –zoals de King James– is gekozen voor een heel andere vogel, namelijk de pelikaan. In een oud geschrift wordt verteld over een pelikaan zichzelf met de snavel in de borst verwondde om zijn jongen te laten drinken. Dit beeld is vervolgens in de beeldende kunst –muurschilderingen zijn er getuigen van– in de vroege kerk toegepast op Christus. Wat daarvan zij, de Nederlandse Bijbellezer kan zich als het gaat om het in grote eenzaamheid en verlatenheid roepen tot God meer voorstellen bij het lage en diepe ‘hoempen’ van de roerdomp en het nachtelijke ‘oehoe-geroep’ van de steenuil dan bij de ‘korrende’ kreten van een pelikaan. _Ds. W.A. Zondag, Dordrecht_