## Vorige keer: de romance tussen tante Nel en onze elektricien houdt aan, zodat tante besluit nog een poosje in Karinthië te blijven en hier een auto aan te schaffen. Ik zet haar bij de garage af, waar ze de wagen zal ophalen, en ga zelf inkopen doen. Een hele tijd later ontdek ik tot mijn schrik dat tante mij wel twintig keer gebeld heeft. Als ik haar probeer te bereiken, neemt ze niet op. Vanonder de luifel bij de Hofer staar ik peinzend door het regengordijn richting de Karawanken. De donkere bergen, omsluierd door de grijze nevel, zien er dreigend uit vandaag. Mijn ene hand rust op de afgeladen boodschappenkar, in de andere houd ik mijn telefoon. Tante gaat niet opnemen, dat is duidelijk. Wat nu? En: waar is ze? Zou ze inmiddels toch naar huis gegaan zijn met haar Jimny? Maar ze doet toch zeker niet zomaar twintig pogingen om mij te bellen? Zou Lindy thuis zijn? Ik bel onze jongste. Ze is inderdaad al uit school, maar tante Nel ziet ze nergens, vertelt ze opgewekt. „Dan rij ik naar die garage terug”, besluit ik. „Bedankt, Lindy. En laat het me weten als tante alsnog komt opdagen.” Snel laad ik alle boodschappen in. Dan vertrek ik richting garage. Afgezien van enkele auto’s, allemaal met lichten en ruitenwissers aan, liggen de straten er verlaten bij, want het blijft maar gieten. Als ik het terrein van de garage opdraai, zie ik het al: de Jimny staat er nog. Er klopt echt iets niet. Ik haast me het kantoortje binnen. De chef herkent me meteen. „Ah, Grüß Gott!” Tsja, die oude dame had geen geld bij zich, dus hij kon haar de auto niet meegeven. Verontschuldigend haalt hij zijn schouders op. „Geen geld? Ze heeft een bankpas! Én een creditcard!” Hij fronst zijn wenkbrauwen. „Betalen doen we hier gewóón contant”, met de nadruk op gewoon, ja. Langzaam adem ik uit. Ik had het kunnen weten. We zijn hier in Karinthië, hè. Hoe vaak heb ik zelf al mijn neus gestoten, omdat ik te weinig contanten bij me had en pinnen niet mogelijk was? Maar een auto met bankbiljetjes afrekenen? Om wat voor een bedrag gaat dit wel niet! „Waar is ze nu?” vraag ik, om me heen kijkend. Hij haalt opnieuw zijn schouders op. „Weggewandeld.” Ontzet ik kijk ik hem aan. „Gewándeld? Met dit weer? Waarnaartoe?” Even hoop ik nog dat hij zegt dat de bank hier om de hoek zit en dat tante alleen maar even geld aan het opnemen is, maar hij haalt voor de derde keer z’n schouders op. Hij weet het niet. Boos draai ik me om. Die man had best even met tante mee kunnen rijden om ergens geld te halen. In de auto googel ik naar de dichtstbijzijnde bank. Maar als ik daar voor de deur sta, blijkt ook hier geen tante te bekennen. Zou ze op een bus zijn gestapt? Er is niet eens een halte bij ons in de buurt! Besluiteloos begin ik richting huis te rijden. Oei, oei, wat zal tante gefrustreerd zijn. Ik zie nu al tegen de komende dagen op. Als ik haar überhaupt ooit nog terugvind, natuurlijk. Ik ben de stad allang uit, als ik een eindje voor me een figuurtje ontwaar. Kaarsrecht ondanks weer en wind, met een doorweekte knot en een druipende mantel schrijdt mijn tante door de modderige berm. Ik zet me schrap, haal haar in en draai met bonkend hart mijn raampje open. „O, hallo kind!” zegt tante verrast. „Daar ben je. Zeg, ik kon je niet bereiken, dus ik heb Ernst even gebeld.” Ernst, denk ik verward. Ah, Petauers voornaam natuurlijk! „Hem kreeg ik eerst ook niet te pakken, maar zojuist had ik hem gelukkig toch aan de lijn. Hij is onderweg met contanten, want ik kreeg mijn Jimny niet mee. We halen de wagen zo op en dan kom ik naar huis, hoor.” Ze knikt me bemoedigend toe, alsof ik degene ben die er 7 kilometer in de regen op heeft zitten, en wuift dan hartelijk, ten teken dat ik door kan rijden. Hoofdschuddend én opgelucht trek ik op.