Beste vriendin, Enige tijd geleden bracht ik een bezoekje aan een jongeman die heel erg in de put zat. Hij wist met zijn situatie geen raad. De mensen om hem heen konden evenmin uitkomst bieden. Wat te doen? We spraken samen. We lazen een stukje uit Gods Woord. We deden samen een gebed. Toen ik hem de hand drukte, zag ik dat zijn ogen nog even moedeloos stonden als toen ik binnenkwam. Hoe kon deze jongen het beste worden geholpen? Onderweg naar huis merkte ik dat er in mijn hart vragen naar boven kwamen. Zou de Heere uitkomst kunnen geven? Zou Hij uitkomst willen geven? Op welke manier? Moesten we Hem er niet indringender om vragen? Met meer vertrouwen? Oprechter? Vuriger? Toen rees ook de gedachte die ik eigenlijk niet durf op te schrijven: God voorziet alles in het leven van elk mens. Hij doet wat Hem behaagt. Als dat zo is, waarom dan nog onze knieën buigen? Zonder er erg in te hebben, koesterde ik harde gedachten over de Heere. Vreselijk! Thuis kwam me een woord van de Heere Jezus Zelf onder ogen, een woord dat diepe indruk maakte en dat me tot m’n schaamte liet zien hoezeer ik - hoe dwaas! - geneigd ben om krap van de Heere te denken en Hem elke keer weer - hoe zondig! - verdenk in Zijn gewilligheid om zondaren te dienen. Het is een woord dat Christus uitspreekt als Hij neerdaalt van de berg der verheerlijking en aan de voet van de berg Zijn discipelen ziet staan: in alle hulpeloosheid, bij een jongen die door de duivel is bezeten. Zodra de Heere Jezus vraagt naar wat er aan de hand is, schiet de vader van de jongen naar voren. Nadat hij de hopeloosheid van de situatie onder woorden heeft gebracht, zegt de Heere Jezus iets waaruit heel helder blijkt hoezeer nu Zijn hart vol is van genadige ontferming en onverdiende zondaarsliefde: „Brengt hem tot Mij.” (Markus 9:19) Dat woord liet me zo helder zien: dát is de weg, dat is de énige weg, de béste. We mogen onze jonge vriend bij Christus brengen. Mag dat echt? Ja! Christus Jezus nodigt - wonder van genade! - zondaren er Zelf toe uit. Daarom mag het. Daarom kan het. Op grond van Zijn eigen uitnodiging: „Brengt hem tot Mij.” De Heere Jezus zegt: „Brengt hem tot Mij.” Meer niet. De rest is aan Hem. Die vader hoeft geen oplossing aan te dragen of een uitweg te wijzen. Is dat nu niet rijk? Zo mogen ook wij tot Christus vluchten met al onze noden en zorgen, met die van onszelf en met die van anderen erbij. En wij hoeven niet meer te doen dan uit te spreken wat in ons hart leeft. „Brengt hem tot Mij.” Dat is nu wat bidden is: al wat in je hart is tot Christus brengen, zonder zelf een uitweg te weten. Dat hoeft ook niet, want die ligt in Zijn goddelijke handen. Laat Christus maar zorgen! Hij heeft gezegd, in [Psalm 32:10](https://bijbel.bmuonline.nl/statenvertaling/psalmen/32/#10): „Wie op Mij vertrouwt, zal de goedertierenheid omringen.” Maarten Luther schrijft: „God geeft wat wij van Hem vragen. Of Hij geeft iets beters.” Wat ik je, met andere woorden, wil zeggen: de Heere wil niet dat je in de nood van zonden en zorgen je allereerst richt op het feit dat God alles weet en alles voorziet. Wat de Heere wil, is dat je je te midden van je nood allereerst richt op Zijn stem, die vanuit het Woord tot je klinkt: „Brengt hem tot Mij.” Daar, aan Zijn voeten, wil de Heere je van harte laten instemmen met wat de kerk zo heerlijk belijdt: God voorziet alles en God voorziet in alles. Dat is de volgorde. Wat wordt daar, aan Christus’ voeten, Gods voorzienigheid een bron van troost! Zo zegt ook de Heidelbergse Catechismus het. Sla Zondag 9 en Zondag 10 er maar op na. Je leest er - zo mooi! - dat God voor al Zijn kinderen zorgt met liefdevolle, vaderlijke zorg. Wat er ook met hen gebeurt, het loopt Hem niet uit de hand. Alles in hun leven gaat zoals Hij van eeuwigheid heeft bepaald. Vast en zeker. Is dat geen reden tot vreugde en verwondering? Vlucht, net als de vader van die bezeten jongen, tot Christus. Heb je geen geloof om tot Hem te vluchten? Vlucht tot Hem zonder geloof. De Heere zal in alles voorzien. Hij kan het, omdat Hij machtig is. Hij wil het, omdat Hij in Christus zondige jongens en zondige meiden genadig is.